243

M «©.

CiTHOBE

Vrij algemeen wordt aangenomen dat TESLA BUIS het uitgangspunt der stralen niet is de

fln^roa^ooron^o irloV nn Vlfit. p-la,S maar.

zooals Lodge formuleerde: de plaats die door de cathode-stralen getroffen wordt, hetzij deze plaats een bepaalde anode — of een „anti-cathode" is, (de laatste dan waarschijnlijk een anode bij inductie). De meeste stralen worden echter verkregen indien de trefplaats werkelijk tevens anode is, iets dat trouwens direkt blijkt indien in een focus-buis de gelegenheid bestaat den positieven draad te verbinden, hetzij aan de focus-spiegel, hetzij aan een andere electrode Het inwendig bekleeden van de buis met fluoresceerende stoffen verhoogt _ wel het lichtgevend vermogen, zooals bijv. bij de

spiegel buis van rULUY, maar mei ue en;» sie van Röntgen-stralen, iets wat duidelijk is omdat in dit geval reeds een deel der stralen zich in de buis in een andere soort hebben omgezet.

Hiermede is natuurlijk het hoofdstuk Röntgen-stralen in al zijne bijzonderheden nog niet behandeld, maar de beschikbare tijd verplicht mij over te gaan tot het laatste hoofdstuk.

5. Theorie.

De behandeliug van de theorie der stralen is eensdeels zeer gemakkelijk omdat het met een enkel woord zou kunnen geschieden nl. door te zeggen dat hieromtrent nog niets zeker is aangenomen, anderdeels zou zoo'n antwoord al zeer onbevredigend zjjn; _ het is niet gemakkelijk een over-

^ zicht te geven van aen sianu van ïïmu »r

dit oogenblik, omdat de theorieën door verschillende geleer-, den opgeworpen, sterk uiteenloopen en overal verspreid liggen-

De theorie, die wij zullen beschouwen, bepaalt zich uitsluitend tot die der cathode- en Röntgen-stralen daar aan gaande de donkere ontladingen nog veel minder bekend is. Men acht deze blijkbaar van ondergeschikt belang. _

Van de Röntgen-stralen zijn mij een zestal theorieën bekend. Toen Crookes in 1879, de door Hittobff ontdekte cathode-stralen bestudeerde, was het hem niet moeilijk uit de tallooze verschijnselen die hij waarnam zijn theorie der stralende materie af te leiden. • „

Crookes nam aan een vierden aggregaat-toestand der stoi en noemde dien den stralenden toestand, o. i. een zeer gelukkig gekozen naam. ,. , .

Waar hij zag dat cathode-stralen, indien zij tegen een ncnx

beweeglijk voorwerp aanbotsen hieraan beweging mededeelen — een beweging die ophoudt indien de stralen door een magneet afgeleid, en niet meer tegen de wiekjes konden stooten — waar het hem bleek dat de stralen bij de botsing zeer veel warmte deden ontstaan — waar hij constateerde dat parallelle gelijkgerichte stralen elkander afstooten, waar hij aantoonde dat werkelijk deeltjes van de alumimum-cathode zich afzetten op den daar tegenover liggenden glaswand, al deze en nog andere waarnemingen vonden een gereede verklaring in zijne theorie der stralende materie.

Prof. J. J- Thompson bepaalde met behulp van den roteerenden spiegel de snelheid der deeltjes en bevond deze te zijn vergelijkbaar met de bewegingssnelheid der moleculen. De

uitkomst was ongeveer 200 KM. per secunde, een bedrag dus verre beneden dat van de voortplantingssnelheid van het licht die 1000 maal zoo groot is.

Voorts onderzocht Perrin of de voortgeworpen deeltjes negatief geladen waren en bewees met zijn apparaat dat zulks inderdaad het geval was. Ook dit was dus ten gunste der theorie van Crookes.

Perrin zegt dat in de nabijheid der cathode het electrische veld sterk genoeg is om de moleculen van het bij evacueeren achtergebleven gas te splitsen in ionen; deze ionen krijgen, bij de cathode gekomen, een sterke lading en verdwijnen daarmede met groote snelheid als cathode-stralen. Ook Lodge huldigt deze theorie.

Röntgen zelve verkondigde het eerst de theorie der longitudinale trillingen en wel eveneens op grond van zijne uitvoerige experimenten. Daar Röntgen had gevonden dat zijne stralen noch brekings-, noch poralisatie-, noch interferentieverschijnselen vertoonden, zoo meende hij dat zij essentieel verschillen van lichtstralen en suggereerde daarom de theorie

der longitudinale aethertrillingen, zonder echter later deze theorie, hetzij te herhalen en nader te staven, hetzij in te trekken ; Lord Kei/vin is een voorstander dezer theorie.

Onlangs heeft Dr. Precht de golflengte bepaald. Hij bevond dat deze ligt tusschen één 370- en één 830 millioenste m.M., maar daar golven van deze lengte nog niet kunnen gaan door zwart papier en Röntgen-stralen dit wel doen, zoo concludeert Precht daaruit dat het dus longitudinale trillingen moeten zijn.

Ten derde bestaat de theorie dat Röntgen-stralen in wezen niet zouden verschillen van lichtstralen echter van zóó kleine golflengte, dat zij daardoor niet vatbaar zouden zijn voor breking, polarisatie en interferentie m.a.w. behooren tot het gebied der ultra-violette stralen.

De onmogelijkheid van breking, polarisatie enz. is zeker geen bezwaar voor deze theorie van ultra-ultra violet licht, omdat, al is er nu op het oogenblik nog geen stof bekend die de stralen breekt, m.a.w. waarin zij een kleinere snelheid hebben, dan kan die stof toch elk oogenblik gevonden worden, en ten tweede is er niets onwaarschijnlijks in de aanname dat de intermoleculaire ruimte der stof zoo groot is ten opzichte der golflengte dat zij aan den doorgang geen hinder biedt.

Intusschen is het mij dan niet recht duidelijk waarom dan niet alle stoffen even doordringbaar zijn.

Maar het is ook evengoed mogelijk dat de gewone wetten die toepasselijk zijn op polarisatie van licht, niet meer toe-