M 30.

244

passelijk zijn voor stralen van zoo geringe golflengte of althans niet meer waarneembaar.

Dat de stralen dus die drie genoemde verschijnselen niet vertoonen zegt op zichzelf nog niets tegen de mogelijkheid van transversale trillingen. Wèl komen zoo hier en daar berichten voor van waargenomen polarisatie of interferentie, welke mededeelingen veelal door anderen weer worden tegengesproken.

Vóór de theorie spreken in ieder geval de vele punten van overeenkomst met ultra-violet licht; deze zijn:

Ultra-violet licht heeft chemische werking; Röntgen-stralen ook; „ ,, bevordert ontlading van

twee geladen bollen, door

„ „ geeft fluorescentie .... „ „ „

„ „ verandert den weerstand

van een selenium-cel . . „ ,, ,,

,, „ ontlaadt electrisch geladen lichamen „ „ ,,

Er is dus vóór deze theorie, hoewel zij niet bewezen is, zeer veel te zeggen. Er zijn experimenten die aantoonen dat de golflengte grooter zou zijn dan die van infra-rood, er zijn er die aantoonen, dat die zeker kleiner zijn dan een tiende van het ultra-violet, wat zeker eerder aannemenlijk is: tegenstrijdigheden die de aanneming echter weer moeielijk maken.

Summa summarum zou men kunnen zeggen de theorie, als zouden Röntgen-stralen zijn: ultra-ultra violette lichtstralen, heeft veel voor, ook al omdat men dan blijft zich bewegen in hetzelfde kader, immers electriciteit ligt nog verder op de schaal der golflengten, doch aan de andere zijde.

Velen zijn dan ook de voorstanders.

Een vierde theorie is die van Stokes, die eenigszins overeenkomt met die van Crookes, in zooverre dat Stokes aanneemt een longitudinale beweging der deeltjes echter niet trillend, zooals Röntgen, maar als intermiteerende impulsen.

Vele geleerden onderschrijven die opvatting niet omdat de scherpte der schaduwen een argument zou zijn tegen longitudinale impulsieve stooten.

Een vijfde theorie is die van prof. Michaelson, welke theorie zich in den laatsten tijd meer op den voorgrond heeft gedrongen en vele aanhangers heeft: Böntgen-stralen zouden zijn vortex-bewegingen van de aether.

Ik zou _niet durven beweren een heldere voorstelling te hebben van' die aether-deeltjes, die dan eens transversaal-, dan weer longitudinaal vibreeren of zich longitudinaal door impulsies voortplanten en ook soms wervelbeweging moeten maken.

Een zesde theorie vindt verklaring in de Helmholtziaansche electromagnetische dispersie-theorie, waarvan ik echter niets meer begrijp en dus zwijg.

Het slot van de redeneering is dat het waarlijk niet ontbreekt aan theorieën maar wel aan bewijzen; geen der opgeworpen theorieën is algemeen aangenomen maar ook geen enkele is bepaald verworpen.

Prof. Rowland kan dan ook bij geen enkele theorie bevrediging vinden en noemt de Röntgen-stralen : ,,a most wonderfull phenomena" en roept: „now what sort of earthly thing can it be that shoots in a straight line through a body !"

Is het echter wel noodig in de Röntgen-stralen iets extra buitengewoons te zien?

Men is gewoon zich niet meer te verwonderen over wat men reeds lang weet waarmede men van jongs af aan gewoon is, maar kalm beschouwd is het hoegenaamd niet vreemder dat Röntgen-stralen gaan door stoffen zooals hout, steen, metalen, weefsels, papier enz. dan bijvoorbeeld dat lichtstralen gaan door water, glas, mica. Is er eenig essentieel verschil tusschen glas, dat is natrium-silicaat en bijv. klei, dat is aluminium silicaat ? Door het eerste gaat licht, door het tweede niet.

Waarom is het vreemder dat een Röntgen-straal gaat door aluminium dan dat een lichtstraal gaat door een gesmolten mengsel van zand en soda, dat men glas noemt; een paar percenten cobaltoxyd in het mengsel en op eens worden alle stralen behalve de blauwe geabsorbeerd; een paar percent koperoxydule en van alle stralen blijven slechts de roode zichtbaar !

Is dat niet wonderbaar en onverklaarbaar ?

Is het soms iets minder onverklaarbaar dat de magnetische krachtlijnen door alles gaan (de scherm werking van ijzer buiten latende). Aan al deze verschijnselen, en ik zou nog honderde anderen kunnen opnoemen, is men zoo gewoon

geraakt dat men er ternauwernood meer over nadenkt.

Nu komen Röntgen-stralen, met eigenschappen volstrekt niet essentieel, verschillende van lichtstralen en de geheele wereld verbaast zich; men moest zich eigenlijk alleen verbazen over het feit dat het nog zoo lang geduurd heeft voordat ze ontdekt werden.

Met een enkel woord wil ik eindigen ten einde mede te deelen tot welke gedachte verschillende gegevens ons geleid hebben.

Bij den aanvang zeide ik reeds dat het doel dat wij —de ingenieur E. L. Ortt en ik — ons voor oogen stelden bij de inrichting van ons experimenteel-laboratorium, was het vinden van een verklaring van de donkere ontladingen, met het oog op het zeer groote belang van deze voor de techniek der ozonbereiding.

Onwillekeurig en deels ook onwillig geraakten wij daardoor ook op het gebied der cathode- en Röntgen-stralen en zijn ten slotte gekomen tot de opvatting dat Röntgen-stralen van cathode-stralen alleen daarin verschillen, dat waar deze laatste een negatieve lading hebben, de Röntgen-stralen neutraal zijn, derhalve ontladen cathode-stralen zijn.

Wij huldigen dus de theorie van Crookes, J. J. Thomson, Lodge en anderen en wel op de volgende gronden:

Indien cathode- en Röntgen-stralen aether-trillingen waren, zooals aangenomen wordt door Lenard, Hertz, en tal van anderen, dan zou het, dunkt ons, toch die aether onverschillig zijn hoe hoog het vacuüm was — en nu is juist integendeel de graad van evacueering der buis de belangrijkste factor voor het verkrijgen der stralen.

Het is herhaaldelijk bewezen dat voor geleiding van electriciteit materie noodig is, in het uiterst hooge Hittorff'svacuum gaat geen stroom over, zelfs niet al staan de electroden vlak bij elkaar; de spanning in zoo'n buisje is nog maar 1/50000 mM.

Edison slaagde er niet in de vonk van een Leidsche flesch, die in de lucht 40 cM. bedroeg, over te laten gaan in een zoogenaamd absoluut vacuüm, en tastte daarmede tevens aan de theorie van Edlünd, dat een absoluut vacuüm een volmaakte geleider zou zijn.

Een Hittorffsche buis laat de Röntgen-stralen wel door, maar ze komen daarin niet tot ontstaan.

Er schijnt dus materie noodig te zijn voor die stralen, en blijkbaar méér materie dan aanwezig is als achtergebleven gas bij het evacueeren der buis.

Laten wij deze theorie eens toetsen aan eenige der meest bekende verschijnselen.

Lenard, die eenmaal had gezegd dat er twee soorten van cathode-stralen zijn, een meening ook door Hertz bevestigd, maar die, zooals vermeld, niet de Röntgen-stralen had gevonden, noemt nu deze laatste ook cathode-stralen, maar zoodanige die niet door de magneet afwijken. Hij vormde zich een serie stralen van meerdere of mindere afwijkbaarheid, om het zoo maar te noemen, en verkreeg die door wijzigingen in het vacuüm der buis.

In het voorbijgaan mag even vermeld worden dat men bij gecompliceerde proeven de buis niet dichtsmelt, maar eenvoudig aan de luchtpomp verbonden laat, daardoor heeft men het in zijn macht het vacuüm constant te houden of te wijzigen naar eigen verkiezing.

Overeenkomstig het spectrum dat licht uit stralen van verschillende breeking aantoont, kreeg Lenard op die wijze cathode-stralen van verschillende afwijking, de serie eindigende met Röntgen-stralen wier afwijkbaarheid dan nul is.

Aan de hand van onze opvatting is dit gemakkelijk te verklaren; dat electrisch geladen deeltjes afwijken door een magneet spreekt van zelf, en dit is geheel overeenkomstig de bekende electromagnetische verschijnselen.

Maar wanneer die negatief geladen deeltjes botsen tegen een glaswand — die blijkens tal van proeven een sterke positieve lading heeft — dan zullen zij hunne lading kunnen verliezen, en als neutrale deeltjes voortgaan.

Dat deze neutrale deeltjes niet den invloed van een magneet ondervinden is even duidelijk.

Verklaard is dan ook de meerdere of mindere mate van afwijking — immers een kwestie van meerdere of mindere lading — van daar dus ook de verhoogde werking van de focus-buis, waar de cathode-stralen, treffende op een sterke positieve pool hun lading veel vollediger kunnen verliezen.

Hoe meer zij naderen tot volkomen neutraliteit, des te sterker zullen zij de eigenschappen van de Röntgen-stralen