245

M «O.

vertoonen, doch daarbij is in 't oog te houden dat men m den regel te doen zal hebben met een mengel van stralen van verschillende lading, die in den regel niet absoluut neutraal, misschien dikwijls zelfs positief geladen zijn.

Dit in het oog houdende wordt het duidelijk, hoe tal van experimenten elkaar tegenspreken, bijv. vooral die, welke dienen moesten om aan te toonen de ontladende eigenschappen van de stralen.

Zoo bijv. vond dr. Bogman dat een positief geladen plaat, bestraalt door Röntgen-stralen direct neutraal werd, om ten slotte met een negatieve lading te eindigen : dezelfde plaat negatief geladen verloor een deel van die lading.

Righi vond juist het tegendeel, nl. dat een negatieve lading direct verdween om met een positieve lading te eindigen.

Porter vond aangaande den ontladenden invloed op een geladen plaat, dat zoowel een positief als een negatief geladen plaat geheel ontladen worden, om in beide gevallen volkomen ongeladen te blijven. Zulks werd aangetoond met behulp van Thomsons spiegel-quadrant-electrometer.

Telkens en telkens worden experimenten medegedeeld, die geheel met elkaar in strijd zijn, doch die een verklaring vinden in onze theorie. .

De X, X2 X3 stralen van Porter kunnen dus ook, evenals de serie van Lenard, stralen van meerdere en mindere lading zijn. .

Prof. Kennely betwijfelt de theorie der stralende materie, omdat de wiekjes van een Croockes radiometer niet gaan draaien onder den invloed van Röntgen-stralen.

Dat zij dit inderdaad niet doen is door meer dan een experimentator uitgemaakt, maar o. i. was niet anders te verwachten.

rj—„i„ „,aar noan rlo wieVips wpl draaien, indien ge¬

troffen door cathode-stralen, maar hoe zouden zij gevoelig moeten zijn voor de Röntgen-stralen? er is hier immers van botsing geen sprake, want de stralen gaan er gladweg door heen; als men de wieken van een molen maakte van grof ijzergaas, dan zouden ze immers ook niet gaan draaien, al stormde het nog zoo hard.

Het komt ons voor dat bij den tegenwoordigen stand van de kennis dezer materie het meeste te verwachten is van hen die zich in de allereerste plaats toeleggen op het verkrijgen van de meest intense stralen; het is beter de filosofische beschouwingen nog te schorsen totdat de juiste methode tot het verkrijgen van Röntgen-stralen van de hoogste energie gevonden is en dezelfde verschijnselen onder dezelfde voorwaarden kunnen worden opgewekt.. Dat zulks nog niet het geval is moet gezocht worden in de verbazend vele en deels nog onbekende omstandigheden die op de werking der buizen invloed uitoefenen.

Kort geleden is door prof. E. Thomson weer veel nieuws aan het licht gebracht, nadat hij er in geslaagd is door een andere excitatie der buis zeer intense stralen te verkrijgen.

Hij exciteert de buis door gecommuteerden hoogspanningswisselstroom en slaagde er in zijne stralen te laten gaan door 5 m.M-, ja zelfs door 10 mM. ijzer.

Om het groote belang van de proef wil ik u deze vermelden.

Tusschen de buis en een fluoresceerend scherm plaatste hij zijne hand en tusschen deze en de buis successievelijk verscheidene platen ijzer van '/32 dik. Met vier platen er tusschen was het handschaduwbeeld goed zichtbaar, met zes P-^1^ zwak, terwijl met acht platen ternauwernood een beeld zichtbaar was, terwijl het geheele scherm lichtte. .

Op het eerste oogenblik schijnt dit al zeer vreemd; mtusschen Thomson's verklaring is zeer rationeel.

Hij zegt er zijn soorten van Röntgen-stralen, en stelt zien de zaak voor als een gamma van stralen, de minder doordringende worden door vier platen ijzer nog niet tegengehouden, geven dus het bekende schaduwbeeld, maar zes platen houden ze wel tegen en acht platen geheel, zoodat hun werking ophoudt. Hieruit volgt echter niet dat die acht de meest doordringende stralen terughouden, neen, deze gaan door ae massa en het is duidelijk dat stralen die door 10 mM. «zer gaan geen onderscheid meer maken tusschen vleesch en been, zij gaan dus ook door de hand in haar geheel, geven dus geen schaduw maar doen het scherm overal lichten.

Dit is een der nieuwste experimenten, wij stellen ons voor dat de bijna neutrale stralen door de ijzeren platen verder ontladen worden en daardoor steeds grooter doordringingsvermogen krijgen.

Een groot deel van de moeilijkheid om Röntgen-stralen

te bestudeeren zit zeker in de grooter complicatie der omstandigheden.

Het komt ons voor dat prof. Peckham een goed beeld geeft van die moeilijkheden, waar hij zegt: De electrostatische oscillaties die in de buis de fluoresceerende vlek geven zijn zeker synchroon met de vibraties der cathode-stralen, die op hunne beurt weer synchroon zijn met de oscillaties der inductie-stroomen.

De stralenbuis is een resonator voor de inductieklos, die haar exciteert en het maximum-effect is te verkrijgen als zij sympatisch vibreeren.

Deze opvatting is met de onze zeer wel vereenigbaar, het mooiste effekt, indien de stroom-vibraties volkomen harmonisch zijn met die der buis, als dus het telkens ontladen worden der negatief geladen cathode-stralen gelijken tred kan houden met hun ontstaan.

Ware het niet dat buitengewone omstandigheden ons dit tot nog toe belet hadden, dan zouden wij langs experimenteelen weg onze theorie aan de waarheid getoetst hebben, iets dat wel eenvoudig is maar toch zeer delicaat werken vereischt.

Gedeeltelijk is onze theorie bewezen door het experiment van Lafay, die de Röntgen-stralen liet gaan door een electrisch geladen zilverblaadje en toen bevond dat zij na doorgang weer door den magneet uit hunne richting werden gebracht, en wel in denzelfden zin als in de buis de cathodestralen.

Was het zilverblaadje positief geladen, dan weken zij de andere richting uit.

Dat het ontnemen van lading aan de cathodestralen of het teruggeven van lading aan de Röntgen-stralen zoo gemakkelijk niet gaat is duidelijk wanneer men daarbij bedenkt hoe weinig contact er kan zijn tusschen de moleculen van de vaste lichamen en de stralende materie.

Spectroscopische onderzoekingen leidden prof. Bjerknes tot de conclusie, dat het verschijnsel der Röntgen-stralen moet zijn aetherisch, aangezien het spectrum niet continu was, maar een bepaald lijnen-spectrum was.

Herhaaldelijk spectroscopisch onderzoek van al onze ontladingen gaven ons aanleiding tot hoogst merkwaardige waarnemingen ; doch wij begrijpen het argument, niet alle stoffen in stralenden toestand zullen toch altijd wel een lijnen-spectrum moeten geven, welk verschil is er tusschen waterstof in stralenden toestand en bijv. natrium in stralenden toestand.

2- LiOOSCHCUM

Wij hopen binnen kort in staat en in de gelegenheid te zijn, eenige overtuigende experimenten te kunnen nemen ter bevestiging van onze theorie.

Hiermede, Mijne Heeren, is dit zoo hoogst interessante