M **•

284

voor elk uur zeer verschillend. Het grootste waterverbruik per uur en per H.A.-00^130 + 30 »/0 = ± 8000 L. = ± 8 M3. stellende, zal zeer zeker ruim berekend zijn en in werkelijkheid niet verkregen worden. Hoeveel grooter zijn evenwel de hoeveelheden water die b.v. tijdens een onweersbui vallen. Een regenval van 30 mM. behoort alsdan niet tot de uitzonderingen. Dikwijls treft men buien aan van 5 mM. regenval per 5 minuten, d. i. 60 mM. per uur of 600 M3. per H.A.

Het behoeft dus geen verder betoog, dat het profiel der riolen, de grootte der bassins, het vermogen der machines, pompen enz. berekend dienen te worden naar het in de tijdseenheid mogelijk te verwachten hemelwater. Dikwijls gaat men uit van de veronderstelling, dat slechts '/3 van het neervallende hemelwater afgevoerd behoeft te worden. Of deze beschouwing zeer juist is, moet zeer zeker in twijfel getrokken worden.

Thans komen wij weder op ons onderwerp terug. Wanneer de kleinere steden tot een rioleering denken over te gaan, wordt ten onrechte te veel met de reeds uitgevoerde werken in de groote steden rekening gehouden. Dat dit tot onjuiste resultaten aanleiding geeft, zien wij direct uit de volgende redeneering. Terwijl in een groote stad de menschen in 5 tot 7 verdiepingen boven elkander wonen en dus het hemelwater dat op het dak van zulk een huis valt over de bewoners van 5 tot 7 verdiepingen verdeeld wordt, zoo komt daarentegen voor kleinere steden met huizen van 2 tot 3 verdiepingen, het op het dak neervallende water voor rekening van een kleiner aantal personen. Daar evenwel de kosten van een rioleeringsaanleg niet direct in verhouding met de toename der af te voeren hoeveelheid water zullen toenemen, zoo zullen toch de kosten voor eene kleinere gemeente hooger zijn, dan die voor eene groote stad, altijd wanneer de aanleg der groote steden tot voorbeeld gekozen wordt.

Nu men meer en meer doordrongen is van het denkbeeld, dat de reinheid het beste voorbehoedmiddel tegen besmettelijke ziekten is, zien wij in de kleinere gemeenten ook meer en meer de mestverzamelingen verdwijnen, die vóór tientallen van jaren als iets aangenaams voor het oog en voor de neusorganen beschouwd werden. Doch nog veel meer dient er gedaan te worden en is het daarbij mogelijk de kosten van aanleg zoo gering mogelijk te maken, met in achtneming van de nader te bespreken punten, zoo zullen ook de kleinere gemeenten spoedig in het bezit van een spoelsysteem kunnen geraken. Met het oog op niet te groote uitgaven moet voor het afleiden van het hemelwater in zooverre zorg gedragen worden, dat zich daardoor geen bezwaren kunnen voordoen. Men verkrijgt daardoor de volgende voordeelen: kleinere doorsnede voor de riolen, een bijna steeds gelijkmatigen afvoer van het rioolwater in de leidingen, kleinere pompen, machines en ketels, waardoor geringere bedrijfskosten een gelijkmatige en niet door regenbuien vermeerderde werking der machines, enz. Evenwel hoort men dikwijls de overtuiging uitspreken, dat met het oog op eene flinke doorspoeling der riolen, het brengen van het regenwater hierin, gewenscht wordt, terwijl door de regenpijpen eene zoo gewenschte ventilatie der leidingen verkregen wordt. Volstrekt noodig is dit echter niet. Eene juiste afmeting der riolen, zoodat de doorsnede niet te groot gekozen wordt, waardoor het rioolwater de gewenschte snelheid bezit, is toereikend. Ook moet dan voor eene regelmatig wederkeerende doorhaling met borstels gezorgd worden. De dikwijls plotselinge regens kunnen voor een doorspoeling der riolen met groote doorsnede noodig zijn, voor riolen der kleinere steden, als boven omschreven, is dit onnoodig.

Thans doet zich de vraag bij ons voor, waar blijft men met het rioolwater? Daarvoor wordt het verzameld in klaarbassins, waarin de vaste stoffen bezinken en als meststof ver-, kocht worden. Evenwel is het dikwijls moeielijke vervoer en het benutten van een zeer waterrijk slib een groot bezwaar. Daarbij geloofde men vroeger, dat het water hetwelk helder afvloeide, onschadelijk voor de gezondheid was. Dank zij de onderzoekingen van R o beet Koch verdwijnt dit onjuiste denkbeeld meer en meer en wordt tegenwoordig aan klaarbassins zonder desinfecteerende toevoegingen, geen waarde meer gehecht. Als klaarmiddelen gebruikt men kalkmelk, in de laatste tijden ook wel turf en humus. In hoeverre het wegloopende, bijna heldere water, hetwelk in den regel nog een reinigingsproces door filters ondergaat, kiemvrij is, moet nog zeer zeker een punt van onderzoek uitmaken. Een der beste oplossingen is wel om het rioolwater te bezigen voor het bevloeien der landen. Evenwel

wordt dikwijls het bezwaar opgeworpen, dat het hiervoor noodige land moeielijk voor alle steden in de onmiddellijke nabijheid te verkrijgen zal wezen. Stellen- wij ons op dit standpunt en nemen wij als voorbeeld eene stad met 25.000 inwoners. In het door ons vooropgestelde standpunt, dat een opname van het hemelwater in de riolen uitgesloten is, zal hoogstens 250 M3 rioolwater per uur af te voeren zijn. Hiervoor kan men volstaan met buizen van 30 cM. middellijn, terwijl zij wegens geringen druk niet zeer sterkwandig behoeven te zijn. Een K.M. aanleg kan dan op ongeveer 10.000 gld. geschat worden. Het vermogen der machines wordt door een KM. langeren aanleg van zulke horizontale buizen met ongeveer 4 Pk. verhoogd, met het oog op de wrijving der vloeistof langs de buiswanden. Hiermede gaat ongeveer een meerder steenkolenverbruik van ongeveer 6 KG. per uur gepaard. Door eene meerdere uitgave van 40.000 gld. en eene verhooging met 400-600 gld. jaarlijks in de bedrijfskosten, kan de omtrek voor het vinden van vloeiweiden met eene halve mijl vergroot worden.

De groote der vloeiweiden maakt mede een punt van overweging uit, Te Berlijn is men uitgegaan van het standpunt dat voor elke 300 inwoners eén H.A. land noodig is. In ons geval kan men dit getal op 900 brengen.

Dikwijls hoort men beweren, dat het rioolwater, hetwelk niet door regenwater verdund wordt, niet zoo geschikt is voor de bevloeiïng, sterker riekt enz. Evenwel moet niet uit het oog verloren worden, dat dezelfde bezwaren zich zullen voordoen bij een spoelsysteem met opname van het hemelwater, bij een langdurige droogte.

En toch wanneer men de mest dunner wenscht, vooral in tijden van droogte, zoo zoude een grooter waterverbruik hierin tegemoet kunnen komen. Natuurlijk moet dan eerst berekend worden, of hetgeen wat ten goede komt voor den landbouw, niet overtroffen wordt door de kosten, waarmede een grooter waterverbruik gepaard gaat. Doet het omgekeerde geval zich voor, dat door overvloedige regens een groote toevoer uit de stad niet gewenscht wordt, zoo is het niet opnemen van het hemelwater in de riolen juist een voordeel.

J. v. d. B.

Beschouwingen over de ontwikkeling der Natuurkunde.

De rede, uitgesproken door dr. R. SiSSlNGH, bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleeraar in de natuurkunde aan de gemeentelijke universiteit te Amsterdam, op den laten Juni, was getiteld : Beschouwingen over de ontwikkeling der Natuurkunde.

Wilde men onzen tijd kenmerken — zeide spr. — men zou kunnen zeggen, dat hij staat in het teeken van het verkeer, en als de oorzaak hiervan kunnen aanwijzen de buitengewone ontwikkeling van de natuurwetenschappen en die van hare toepassingen in de techniek op geheel zelfstandige wijze. Dit geldt ook in hooge mate voor hetgeen men gewoon is in engeren zin de natuurkunde te noemen. Het gebied is vergroot door de ontginning van nieuwe terreinen, en in de reeds bekende deelen zijn nieuwe reeksen van ervaringen aan de oudere toegevoegd. Deze uitbreiding moet ook hen treffen, die de vorderingen der natuurkunde op grooteren afstand gadeslaan, want er is geen tweede voorbeeld aan te wijzen van zulk een snelle en reusachtige ontwikkeling der toepassingen in de technische wetenschappen. In het begin dezer eeuw is de stoom met zijn arbeidsvermogen in dienst der techniek getreden, en in de tweede helft heeft zij van het arbeidsvermogen, dat de electrische stroom haar kan toevoeren, door de schepping der electro-techniek partij weten te trekken.

Men geeft echter slechts een eenzijdig beeld van de ontwikkeling der natuurkunde, indien men uitsluitend het oog gericht houdt op hare uitbreiding. In bijna elk onderdeel gaat men bij de verklaring van andere gezichtspunten uit. Deze nieuwe beschouwingen waren reeds vroeger in kiem aanwezig. In het begin en midden dezer eeuw is hare zege bevochten op het gebied der licht- en warmte-verschijnselen, en sinds ongeveer tien jaren kan hare geldigheid voor de electriciteit niet meer worden betwist. Hiermede is een zeker tijdperk in de ontwikkeling der natuurkunde afgesloten. Spreker gaf nu enkele beschouwingen over de ontwikkeling der natuurkunde. Hij wees er vooreerst op hoe het beginsel van het behoud van arbeidsvermogen, vroeger reeds voor de mechanica als geldig erkend, thans in de natuurkunde aan alle verschijnselen ten grondslag wordt gelegd. De ontkenning van dit beginsel zou gelijk staan met de erkenning van het perpetuum mobilé door middel van natuurkundige procesfen. In de tweede plaats wil men thans, bij de verklaring der verschijnselen geene krachten onderstellen, die tusschen twee lichamen of kleinste deelen van lichamen, welke op zekeren afstand van elkander geplaatst zijn, zonder eenige tusschenkomst worden uitgeoefend.

De ontwikkeling van de beginselen van het natuuronderzoek, in drie groote groepen van natuurverschijnselen: Licht, Warmte, Electriciteit stelde spreker zich voor thans nader aan te geven. Wat het