383

M »8.

I Hoogte van I Afstand van Hoogte van Afstand van

den den grond- den den grond-

Datum. grondwater- waterspiegel Datum, grondwater- waterspiegel

spiecel van de spiegel van de

inM. + A.P. oppervlakte. in M. + A.P. oppervlakte.

1893 1893

28 Juni. 32.371 1.65 M. 7 Juli. 32.317 1.70 »

29 » 32.396 1.62 » 8 » 32.302 1.72 »

30 » 32.352 1.67 » 9 »

1 Juli. 32.366 1.65 » 10 » 32.283 1.74 »

2 » 11 » 32.293 1.73 »

3 » 32.358 1.66 » 12 » 32.306 1.71 *

4 » 32.353 1.67 » 13 » 32.332 1.69 »

5 » 32.333 1.69 » 14 » 32.352 1.67 »

6 » 32.308 1.71 » 15 » 32.371 1.65 »

Volgens deze tabel viel de hoogste waterstand op 15 December 1892, de laagste op 10 Juli 1893.

Op bedoelde datums werd evenwel geen algemeene meting verricht, zoodat de stroomkaart ontworpen moest worden voor de standen van 30 November 1892 en 27 Juni 1893, welke in tabel II zijn verzameld.

TABEL II.

Grondwaterstanden in het dorp Winterswijk.

.Cr,- n Afstand van

N°.va„ tv< d^ntronT- *»8™nd-,

DATUM- den put. 61+ -tTlt I £03 mM. + A.P. oppervlakte. | Z *

30 Nov. 1892. 33.74 0.29

27 Juni 1893. XVI 34.03 32.69 1.34 1.05

30 Nov. 1892. 34.48 0.39

27 Juni 1893. XVII 34.87 33.60 1.27 0.88

30 Nov. 1892. 33.72 0.43

27 Juni 1893. XIV 34.15 32.19 1.96 L53_

30 Nov. 1892. 35.17 0.46

27 Juni 1893. XVIII 35.63 34.49 1.14 0.68

30 Nov. 1892. 33.42 0.53

27 Juni 1893. XV 33.95 32.33 1.62 1.09

30 Nov. 1892. 32.94 0.60

27 Juni 1893. IX 33.54 32.29 1.25 0.65

30 Nov. 1892. 33.02 0.62

27 Juni 1893. X 33.64 32.12 1.52 0.90

30 Nov. 1892. 33.57 0.68

27 Juni 1893. XXV 34.25 32.80 1.45 0.77

30 Nov. 1892. 34.03 0.69

27 Juni 1893. XIII 34.72 32.80 1.92 1.23

30 Nov. 1892. 32.24 0.70

27 Juni 1893. I 32.94 31.65 1.29 0.59

30 Nov. 1892. 33.73 0.84

27 Juni 1893. XII 34.57 32.53 2.04 1.20

30 Nov. 1892. 34.27 0.86

27 Juni 1893. XI 35.13 33.29 1.84 0.98

30 Nov. 1892. 32.79 0.94

27 Juni 1893. XXVII 33.73 32.17 1.56 O.fai

30 Nov. 1892. 33.83 0.96

27 Juni 1893. V 34.79 33.24 1.55 0.59

30 Nov. 1892. 32.86 1.07

27 Juni 1893. XXVI 33.93 32.35 1.58 0.51

30 Nov. 1892. 33.48 1.08

27 Juni 1893. VI 34.56 32.94 1.62 0M

30 Nov. 1892. 32.86 1.09

27 Juni 1893. XXVIII 33.95 32.35 1.60 U-M

30 Nov. 1892. 32.95 1.10

27 Juni 1893. XXX 34.05 32.52 1.53

30 Nov. 1892. 32.86 1.16

27 Juni 1893. XXIX 34.02 32.40 1.62 U.4to

30 Nov. 1892. 35.25 1.22

27 Juni 1893. XIX 36.47 34.76 1.71 u-49

30 Nov. 1892. 34.12 1.23

27 Juni 1893. XXIV 35.35 33.66 1.69 0.46

A-S*. [Hoogte van Afstand van"

N°.van = « den grond- den grond- g-=

Datum. £ & ■ wat ° iesel waterspiegel « g

den put. § wa.frs,Pie.Sp van de •$ I

|" M- + A-P-| oppervlakte, I Z>

30 Nov. 1892. 33.19 1.27

27 Juni 1893. VII 34.46 32.60 1.86 0.59

30 Nov. 1892. 32.47 1.30

27 Juni 1893. II 33.77 31.78 1.99 0.69

30 Nov. 1892. 33.20 1.34

27 Juni 1893. VIII 34.54 32.71 1.83 0.49

30 Nov. 1892. 33.13 1.43

27 Juni 1893. III 34.56 32.73 1.83 0.40

30 Nov. 1892. 34.58 1.61

27 Juni 1893. XXII 36.19 34.23 1.96 0.35

30 Nov. 1892. 35.12 1.65

27 Juni 1893. XX 36.77 34.67 2.10 0.45

30 Nov. 1892. 34.65 1.70

27 Juni 1893. XXI 36.35 34.27 2.08 0.38

30 Nov. 1892. 34.20 1.70

27 Juni 1893. XXIII 35.90 33.91 1.99 0-29

30 Nov. 1892. 33.94 1.76

27 Juni 1893. IV 35.70 33.58 2.12 0.36

I

Na op het situatieplan bij de welputten en peilschalen de hoogte der grond- en beekwaterstanden geschreven te hebben, werden deze zooveel mogelijk volgens rechte lijnen in profielen vereenigd en in teekening gebracht. De as der lengteprofielen werd bepaald door de vermoedelijke stroomrichting van het bodemwater, welke globaal uit de hoogtecijfers kon worden opgemaakt.

De teekening der bedoelde doorsnede geschiedde door de op de kaart gemeten afstanden tusschen peilschalen en putten naast elkander uit te zetten en op de loodlijnen, in de aldus bepaalde punten getrokken, de hoogte der beek en grondwaterspiegels af te zetten. De abscissen werden op de schaal der kaart, 1:5000, de ordinaten 10 maal grooter geteekend.

De afstand der aan te brengen niveaulijnen werd bepaald op 0.25 M. Dienovereenkomstig werden nu alle profielen gesneden door lijnen, gelegen op veelvouden van 0.25 M. + A.P. en de aldus ontstane snijpunten op de kaart overgebracht door de afstanden te meten tot aan de naastbij liggende vertikaal van een punt op die kaart. De op die wijze in de verschillende profielen bepaalde punten van gelijke hoogte werden vervolgens vereenigd door lijnen, welke de zoogenaamde hypohydrohypsen vormen.

Ten slotte moesten de snijpunten der niveaulijnen met den beekwaterspiegel nog opgezocht worden. Dit geschiedde door de opname van het lengteprofiel van den waterspiegel der Groenlosche Slinge. Voor dat doel werden de volgens de lengteas dier beek gemeten afstanden tusschen de waarnemingspunten naast elkander uitgezet en verder gehandeld als bij de grondwaterprofielen.

De Stroomrichting.

Een blik op de stroomkaart leert dat de grondwaterspiegel — overeenkomstig de helling der impermeabele laag — stijgt naarmate wij ons verder van de beide oevers der Groenlosche Slinge verwijderen. De algemeene stroomrichting is dus ten "westen dier beek een oostelijke en ten oosten daarvan een westelijke.

Deze beweging blijft te allen tijde, d. w. z. bij de hoogste en laagste standen intact; anders is het evenwel met de wegen, welke het bodemwater naar een bepaalde plaats volgt. Hun richting kan op de kaart geteekend worden door van het waarnemingspunt een loodlijn op de naastbij gelegen hoogere niveaulijn neer te laten en van het snijpunt beider lijnen op dezelfde wijze naar de volgende hoogtelijnen over te gaan.

Gelijk wij vroeger (1) reeds opmerkten, is een constante stroomrichting alleen denkbaar wanneer de schommelingen der wel en die in den recipiënt even groot zijn, en gelijktijdig optreden, wijl onder die omstandigheden de voor hooge en lage grondwaterstanden geconstrueerde niveaulijnen evenwijdig moeten loopen.

(1) «De Ingenieur» 1896, no. 44.