M 3«.

384

Aan deze voorwaarde wordt in het dorp Winterswijk niet voldaan. Volgens Tabel II, welke nog niet eens de hoogste en laagste standen bevat, varieeren de grootste niveauverschillen van 0.29 M. (put XXIII) tot 1.53 M. (put XIV). Op de kaart loopen de roode en blauwe krommen derhalve niet evenwijdig; de stroomrichting verandert met de jaargetijden.

Ten westen der Groenlosche Slinge varieeren de niveauverschillen het meest; hier zijn de stroomwijzigingen het grootst. De put XXX werd 30 November 1892 uit het zuidwesten, 27 Juni 1893 daarentegen uit het westen gevoed. Zelden zijn de afwijkingen echter zoo aanzienlijk als hier en in de oostelijke helft van het dorp, waar de grootte der schommelingen minder uiteenloopt, bepaald gering; naar den put IX bleef de stroomrichting in winter en zomer nagenoeg dezelfde.

Verhang en Stroomsnelheid.

Naarmate de hoogtelijnen dichter bij elkander liggen, is het verval van den grondwaterspiegel aanzienlijker.

Volgens de kaart is dit dus het grootst in de nabijheid dei' beek, daarentegen het kleinst aan de oostzijde van het dorp. In de stroomrichting naar den put XXX bedroeg het verhang 30 November 1892 0.0038, 27 Juni 1893 0.0037; het gemiddeld verhang der Groenlosche Slinge is slechts 0.001.

Tengevolge van den grooten weerstand der aarddeeltjes is de stroomsnelheid zeer klein.

Stelt v de stroomsnelheid, h het verval tusschen twee in de stroombaan gelegen plaatsen, l de onderlinge afstand dier punten en h een van het bodemmateriaal afhankelijke coëfficiënt voor, dan is volgens Darcy :

d. w. z. de snelheid waarmede het grondwater door den bodem stroomt, is evenredig aan het verhang.

De waterhoudende lagen bestaan uit fijn zand ; de korrelgrootte zal gemiddeld niet meer dan V4 mM. bedragen. Hieruit werd de coëfficiënt h berekend op 0.00025, zoodat de stroomsnelheid, niettegenstaande het betrekkelijk groot verhang slechts uiterst gering is.

30 November 1892 vloeide het grondwater naar den put XXX met een gemiddelde snelheid van 3.5 mM., 27 Juni 1893 met een van 3.3 mM. per uur.

In dit bijschrift heb ik getracht een overzicht te geven van de werkzaamheden ten behoeve der ondergrondsche stroomkaart van het dorp Winterswijk. De carteering geschiedde onder zeer gunstige omstandigheden, wijl — wat zelden het geval zal zijn — een voldoend aantal open welputten voorhanden was. Slechts hier en daar zoude een aanvulling door standpijpen wenschelijk geweest zijn, doch ter vermijding van meer kosten moest die achterwege blijven. Verder heb ik gemeend mij te moeten bepalen tot de kaart en hetgeen daarop kan gelezen worden. Zoodoende moesten enkele belangrijke gedeelten als: het onderling verband tusschen grond- en beekwaterstanden, de invloed van neerslag en verdamping op de schommelingen der wel en het scheikundig onderzoek van drinkwater, buiten beschouwing blijven. Deze onderwerpen werden echter reeds vroeger uitvoerig besproken in het 2e Rapport over een grondwateronderzoek in de Gemeente Winterswijk (1).

Uit het verslag betreffende de Polytechnische School, cursus 1895—1896.

Het geheele cursusjaar is de waarneming van het directoraat der Polytechnische School aan den hoogleeraar N. H. Henket opgedragen gebleven.

Bij Koninklijk besluit dd. 18 Februari 1896 werden benoemd met ingang van 1 Maart daaraanvolgende tot hoogleeraar aan de Polytechnische School de leeraren A. Huet en G. J. Morre, en bij Koninklijk besluit dd. 28 Maart 1896 is met ingang van 16 April daaraanvolgende benoemd tot hoogleeraar aan de Polytechnische School de heer J. Grundel, werktuigkundig ingenieur te 's-Gravenhage.

Eervol ontslag werd op zijn verzoek verleend aan den heer J. Arendsen do Wolff, assistent in de scheikunde, terwijl de heeren van Anrooy en Baucke niet meer voor de betrekking van assistent wenschten te worden aanbevolen. Voorts werden benoemd tot assistent de heeren P. H. van der Meulen voor de scheikunde; J. J. L. Bourdrez voor de Burgerlijke Bouwkunde; W. J. Burgersdijk voor de beschrijvende meetkunde en graphostatica ; W. F. C. Schaap Jr. voor de schoone

(1) Tijdschrift van het Kon. Ned. A. Gen. 1893.

bouwkunst en P. H. Eydman voor scheikunde. De assistenten M. van Breukelveen, J. M. G. Scheffer. ,T. H. van Seters, P. A. Schroot, G. Steuerwald en A. van Delden werden herbenoemd.

Het totaal der ingeschrevenen was 428, waarvan 351 voor volledig onderwijs en 77 zoogenaamde toehoorders, (waaronder 7 toehoorderessen) voor enkele vakken.

Excursien en wetenschappelijke reizen. Door den hoogleeraar Aronstein werd den eersten dag der Kerstvacantie eene excursie gemaakt naar de beetwortelsuikerfabriek te Halfweg en in het begin van de Paaschvacantie naar de kunstboterfabriek van de firma van den Bergh te Fijenoord en naar de stearinefabriek te Gouda.

De directeuren dezer fabrieken hebben niet alleen bereidwillig dit bezoek toegestaan, maar ook zelf de bezoekers rondgeleid, hetgeen er toe bijdroeg deze excursiën, waaraan bijna alle collegebijwoners B3 en B4 deelnamen, vruchtdragend te maken.

In April had eene excursie plaats naar de buskruitfabriek te Muiden, waaraan 14 toehoorders deelnamen en die, dank zij de bereidwilligheid en hulpvaardigheid van den directeur der fabriek, groot nut voor de bezoekers opleverde.

De hoogleeraar Van der Burg heeft met technologen B2 en werktuigkundige ingenieurs B2 een bezoek gebracht aan 's Rijks gieterij van bronzen geschut te 's-Gravenhage. Hij bracht verder een bezoek met de technologen B3 en B4 en de werktuigkundige ingenieurs O, en C2 aan de lakenfabriek van den heer C. H. Krantz te Leiden.

Ingevolge Koninklijk besluit van 6 Juli 1896, n°. 23, werd door den hoogleeraar Van der Burg eene wetenschappelijke reis gemaakt van 14 dagen naar de Nijverheidstentoonstelling te Berlijn, alwaar hij belangrijke verbeteringen en wijzigingen heeft opgemerkt, welke in den laatsten tijd aan werktuigen, behoorende tot de mechanische bedrijven, zijn aangebracht.

De leeraar Van der Kloes heeft eene excursie gemaakt naar het pompstation en prise d'eau der Delftsche waterleiding te Loosduinen met 2 civiel-ingenieurs C,.

De hoogleeraar Huet heeft eene wetenschappelijke reis gedaan, na verkregen machtiging bij Koninklijk besluit dd. 8 Juli 1896 n°. 21, naar de electrische tentoonstelling te Stuttgart; deze reis heeft 14 dagen geduurd.

De electrotechnische tentoonstelling was belangrijk, niet door haren grooten omvang, maar omdat tal van belangrijke toepassingen ook op de fabrieksnijverheid werden getoond ; behalve de tentoonstelling werden nog bezocht verschillende laboratoria, electrische en machinefabrieken, alsmede de stedelijke waterleidingen van Stuttgart en Canstadt.

Door den hóogleeraar Gugel is eene wetenschappelijke reis gedaan door Elsass-Lotharingen en Duitschland met het doel de hulpmiddelen der schoone bouwkunst uit te breiden en eenige belangrijke buitenlandsche technische hoogescholen te bezoeken alsmede kennis te maken met verschillende nieuwe stations-emplacementen, namelijk met de hoofdstations Keulen, Frankfort, Straatsburg, voorts met de stations van Maagdenburg, Hildesheim, Osnabrück en Munster, alle bouwwerken zoowel uit een technisch als uit een aesthetisch oogpunt in velerlei opzicht belangrijk.

Van de technische hoogescholen werden meer in het bijzonder door hem bezocht Stuttgart, München en Berlijn (Oharlottenburg).

Voorts zijn behalve genoemde plaatsen nog bezocht de steden Hagenau, Colman in Elsas, Freiburg in Bremen, TJlm, Augsburg, Begensburg, Xeurenburg en eindelijk Eisenach, Coburg, Leipzig, Dresden en Brunswijk mei het oog op merkwaardige gebouwen en den aankoop van photographieën voor de afdeeling schoone bouwkunst van oude monumenten en belangrijke nieuwe gebouwen.

Door de hoogleeraren voor waterbouwkunde Henket, Telders en den assistent Van Seters is eene excursie gemaakt naar Antwerpen op den 19den September 1895 ; zij had ten doel eerst eene verbeterde inrichting eener baggermachine van de aannemersfirma van Haaren te bezichtigen en daarna de rivier en havenwerken aldaar in oogenschouw te nemen.

Eene tweede excursie had plaats onder de leiding van den hoogleeraar Telders en den assistent Van Seters naar Gorinchem, Andel en Heusden op den lsten October 1895. De rivierwerken tusschen beide eerstgenoemde plaatsen en de fundeeringswerken der waaiersluis te Andel werden bezichtigd on daarna w-erd een bezoek gebracht aan de werken van den onderbouw der groote in aanbouw zijnde brug nabij Heusden, waar het omgekantelde landhhoofd de aandacht trok en veel te leeren gaf op grond van ondervinding.

Aan de twee genoemde excursiën werd deelgenomen door ongeveer 40 studenten C, en C,.

Te Antwerpen werd op de meest welwillende en ruime wijze de noodige medewerking verleend en tevens inlichting verstrekt, terwijl dit bezoek te meer leerzaam was, doordien de heeren J. A. Pierrot en Van Gansberge, hoofdingenieur en ingenieur 1ste klasse van de Ponts et chaussées aldaar zich een ganschen dag beschikbaar hadden gesteld om persoonlijke verklaringen en toelichtingen te geven aangaande de rivier-, dok- en havenwerken.

Bij de tweede excursie werden door de ingenieurs van den waterstaat op de meest tegemoetkomende wijze alle medewerking verleend alsmede verklaringen en inlichtingen verstrekt.

Eene derde excursie had onder leiding van den hoogleeraar Telders en den assistent A^an Seters plaats op 16 November 1895 tot bezichtiging der zeesluis te Scheveningen die tot het ondergaan eener herstelling was drooggelegd ; aan dezen tocht werd door 30 civiel-ingenieurs C, en C2 deelgenomen. Ook hier werden alle mogelijke inlichtingen op de meest welwillende wijze verstrekt.