513

M

De Minister wenscht voor den aanleg van elk der hierboven genoemde wegen eene Rijksbijdrage te verleenen van 30 pet. der werkelijke kosten. De maxima der Rijksbijdragen zullen dan voor de verschillende wegen, in ronde cijfers bedragen :

voor den weg sub o, geraamd op f 29,577, f 8875 ;

voor den weg sub b, geraamd op f 25,932, f 7780 ;

voor den weg sub c, geraamd op f 5697, f 1710, en

voor den weg sub d, geraamd op f 2049, f 615.

Het totaal van de Rijkssubsidiën zou dus bedragen f 18,980 of in evenredigheid zooveel minder als na de voltooiing zou blijken werkelijk te zijn uitgegeven.

De provinciale bijdragen runnen worden berekend op circa f Zi,000, zoodat nog ten laste van de rechtstreeks belanghebbenden blijft eene som van ongeveer f 24,000.

Door de Staten van Drenthe is als voorwaarde gesteld, dat het subsidie vervalt indien de aanleg van de wegen niet binnen vijf jaren na de dagteekening van hun besluit, dat is dus vóór 14 Juli 1901, is voltooid en goedgekeurd.

Bovendien hebben zij bepaald, dat vóór de uitbetaling van het provinciaal subsidie de raad der gemeente Emmen het onderhoud der wegen op zich moet nemen. Mocht die gemeente daartoe niet bereid zijn, dan moet door de ondernemers of hunne rechtverkrijgenden, ten genoegen van Gedeputeerde Staten, een waarborgfonds worden gestort, waaruit zoo noodig de kosten voor het behoorlijk onderhoud der wegen kunnen worden verhaald. Men mag aannemen dat door deze bepalingen, zoowel de gelijktijdige aanleg der vier wegen, als hun verder onderhoud voldoende verzekerd is.

Art. 110. Bijdrage aan het waterschap van het Land van Weert in de kosten van verbetering der af'watering. Bij het vijfde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1877 werd een subsidie van f 3000 toegestaan voor de verbetering van het waterschap van het Land van Weert, van welk subsidie de eerste helft op de begrooting voor dat jaar werd uitgetrokken. De tweede helft, op het negende hoofdstuk der Staatsbegrooting voor 1878 gebracht, is niet uitbetaald, omdat geene verklaring kon worden afgegeven, dat de werken waarvoor de Rijksbijdrage was verleend, werkelijk waren voltooid. Wel waren de drie watermolens, in de Memorie van Toelichting bij de begrooting voor 1877 genoemd, door het waterschapsbestuur aangekocht en opgeruimd, doch de verbetering van de beken en hoofdwaterleidingen bleef voorloopig achterwege.

Eindelijk werd, door de zorg van den provincialen waterstaat in Limburg, een plan voor die verbetering opgemaakt, omvattende de Jungeroysche of Tungelroysche beek over hare geheele lengte, van' de Westerbeek tot den Heithuizermolen. De kosten van deze verbetering, bestaande in verruiming en verdieping der beek, het afsnijden van een aantal bochten en het bouwen van vijf stuwsluizen, zijn geraamd op ruim f 23,000. Door de Staten van Limburg is in hunne zomervergadering van 1896 een subsidie toegestaan van een vierde der geraamde kosten, tot een maximum van f 6000.

De Minister stelt voor, van Rijkswege gelijke bijdrage te verleenen. Op het herhaaldelijk gedaan verzoek om uitbetaling van de tweede helft van het in 1877 toegekende Rijkssubsidie is door 's Ministers ambtsvoorgangers, laatstelijk in 1886, afwijzend beschikt; maar tevens werd de toezegging gedaan, dat wanneer een aan de eischen voldoend plan tot verbetering van den waterafvoer werd opgemaakt, nader in overweging zou worden genomen, in hoever er termen zouden bestaan om van Rijkswege de uitvoering daarvan te steunen.

Naar het oordeel van den Rijkswaterstaat, zal door de voorgestelde verbetering van de Jungeroysche beek de geregelde afvoer van het grootendeels uit België afkomstige bevloeiingswater ten zeerste worden bevorderd, en door het voorkomen van de jaarlijks terugkeerende overstroomingen de productiviteit van den grond belangrijk worden verhoogd. Het waterschap, dat in de bestaande omstandigheden slechts over geringe inkomsten kan beschikken, is niet bij machte, de gevorderde werken voor eigen rekening uit te voeren. Zal dus aan den ongunstigen toestand, waarin deze streek verkeert, een einde worden gemaakt en het waterschap aan het doel zijner oprichting kunnen beantwoorden, dan is geldelijke steun van het Rijk en de provincie onmisbaar. Teneinde eene zoo spoedig mogelijke en geregelde uitvoering te verzekeren, zal aan het Rijkssubsidie de voorwaarde worden verbonden, dat het werk in een perceel volgens een door den Minister goed te keuren bestek, moet worden aanbesteed.

Art. 111. Bijdrage aan de provincie Noord-Brabant in de kosten van aanleg van een kunstweg van Baarle-Nassau over Ulicoten naar de Belgische grens. In hunne zitting van 17 Juli 1894 werd door de Staten van Noord-Brabant besloten, dat voor rekening der provincie een keiweg zou worden aangelegd, loopende van Baarle-Nassau over het kerkdorp Ulicoten naar de Belgische grens ; onder andere onder voorwaarde dat door het Rijk eene bijdrage zou worden verleend van 50 pet. in de op f 58,500 geraamde kosten en dat met den aanleg niet zou worden begonnen voordat ue zekerheid was verkregen dat de weg op Belgisch gebied tot Meerle zou worden doorgetrokken.

In de Memorie van Beantwoording behoorende bij de begrooting voor het loopende jaar, werd medegedeeld, dat omtrent het verleenen van subsidie nog geene beslissing kon worden genomen, omdat, hoewel in beginsel tot de doortrekking van den weg naar Meerle was besloten, het ontwerp voor de uitvoering van dit werk nog niet was vastgesteld en ook nog geene regeling was getroffen omtrent de verdeeling der kosten.

Sedert heeft deze zaak haar beslag gekregen en is de doortrekking

van den weg op Belgisch grondgebied naar Meerle verzekerd. Ook heeft het gemeentebestuur van Baarle-Nassau zich verbonden tot het voortdurend onderhouden van den weg ten genoegen van Gedeputeerde Staten.

De Minister stelt thans voor, het gevraagd subsidie, tot een maximum van f 29,250 te verleenen. Door den aanleg van dezen weg, waaraan de behoefte zich sedert lang heeft doen gevoelen zal niet alleen het kerkdorp Ulicoten eene behoorlijke verbinding met Baarle-Nassau, de hoofdplaats der gemeente, verkrijgen, waardoor de belangen dezer landbouwende streek zeer zullen worden bevorderd, maar zal ook eene rechtstreeksche verbinding worden verkregen tusschen het station te Baarle-Nassau en den grooten weg van Meerle naar Hoogstraeten en Lier, waardoor deze wegsverbetering ook voor de internationale communicatie van belang wordt.

Art. 112. Bijdrage aan de gemeente Leeuwarden in de kosten van vernieuwing der Hoeksterpoortbrug aldaar. Op de begrooting van het loojiende jaar is eene som van f 15,390 uitgetrokken voor de vernieuwing van de Hoeksterpoortbrug te Leeuwarden, in den Rijksweg van Leeuwarden naar Groningen.

Deze over de stadsgracht liggende brug geeft toegang tot de openbare straat het Hoeksterend, welke langs het terrein van de gemeentelijke gasfabriek loopt. In verband met eene eventueel wenschelijke uitbreiding van het terrein dier fabriek, is eene verplaatsing van de brug en in verband daarmede eene verlegging van den Rijksweg voorgenomen. Overleg niet het gemeentebestuur heeft geleid tot eene voorloopige overeenkomst, waarbij de gemeente op zich neemt, ter hoogte van de tegenwoordige voetbrug over de Dokkumer Ee, de Verversbrug genaamd, eene beweegbare brug te maken, ter vervanging van de bestaande Hoeksterpoortbrug, en tevens den Rijksweg langs den Hoekstersingel te verleggen naar de nieuw te bouwen brug. De kosten van deze werken zijn geraamd op ruim f 33,000.

De bovenvermelde voor de vernieuwing van de Hoeksterpoortbrug beschikbaar gestelde som van f 15,390, zal komen te vervallen. De kosten van jaarlijksch onderhoud en bediening der brug, welke voortaan ten laste der gemeente komen, bedragen gemiddeld f 715, vertegenwoordigende, tegen den penning 25, een kapitaal van f 17,875, makende met de voor de vernieuwing der Hoeksterpoortbrug geraamde kosten een bedrag van f 33,265.

Thans wordt voorgesteld aan de gemeente Leeuwarden eene uitkeering van f 25,000 te doen, waardoor de Staat dus eenig voordeel zal genieten, terwijl bovendien door de aan te brengen verruimingen van het vaarwater ook de scheepvaart zal worden gebaat.

De gemeente erlangt daardoor de vrije beschikking over den weg langs liet terrein van de gasfabriek, welken weg zij thans verplicht is, ten genoegen van het Rijk, in voldoenden staat te onderhouden.

Art. 113. Bijdrage aan de gemeente Bellingwolde in de kosten van verbetering van het Veendiep. Het gemeentebestuur van Bellingwolde heeft zich tot de Re geering gewend met verzoek eene Rijksbijdrage m de kosten van verbetering van het Veendiep, dat van den Nieuwen Veen- of Leidijk naar de Westerwoldsche Aa loopt. Een gedeelte van ait afwateringskanaal is, voor rekening der gemeente, reeds verruimd en tot scheepvaartkanaal ingericht; men wenscht nu dit werk te voltooien en daardoor aan zijne bestemming te doen beantwoorden, waartoe evenwel de krachten der gemeente te kort schieten. De kosten van de ontworpen kanaalverbetering, ongerekend die van den aankoop van den benoodigden grond en die van toezicht, zijn geraamd op f 13,435, Waaronder is begrepen het op ruimere afmetingen brengen van een reeds vergraven gedeelte, alsmede het vervangen van eene vaste brug door eene draaibrug.

Door de Staten van Groningen is, in hunne najaarsvergadering van •1896, voor dit werk een subsidie toegestaan van 25 pet. der geraamde kosten, tot een maximum van f 3358,81.

De Minister stelt voor, aan de gemeente Bellingwolde van Rijkswege eene gelijke bijdrage toe te kennen tot een maximum van f3358,81, waardoor de uitvoering van het werk zal worden verzekerd.

De inrichting van het Veendiep tot scheepvaartkanaal zal de ontginning mogelijk maken van de belangrijke uitgestrektheid woeste veengronden tusschen den Leidijk en de Pruissische grenzen, en daardoor de ontwikkeling en de welvaart van eene tot dusver onvruchtbare en ternauwernood bewoonde streek ten zeerste bevorderen. Waar de gemeente getoond heeft zich voor dat doel aanzienlijke offers te willen getroosten, mag zij er eenige aanspraak op maken dat zij den steun erlange van het Rijk en de provincie.

Art. 143. Subsidiën voor den aanleg van stoomtramwegen. Ten vervolge op hetgeen werd medegedeeld in de toelichting tot art. 141 van de begrooting voor het loopende jaar zij hier vermeld, dat onder dagteekening onderscheidenlijk van 29'September 1896 en 21 December 1896 de overeenkomsten tot stand kwamen, waarbij voor de stoomtramwegen Veghel—Belgische grens en Rotterdam—Hoeksche Waard beschikbaar gestelde rentelooze voorschotten aan de belanghebbende ondernemingen werden toegekend ; in de Stcrt. respectievelijk van 22 October 1896, n°. 249, en 8 Januari 1897, n°. 6, werden deze overeenkomsten opgenomen.

Na de voltooiing der onteigeningen werd met den aanleg van de tweede dezer lijnen een aanvang gemaakt, hetgeen eveneens het geval Was bij den stoomtramweg Schagen—Wognum.

Van de lijn Veghel—Belgische grens werd reeds den lsten Juli het gedeelte Eindhoven—grens in exploitatie gebracht.

Met het aanleggen van de stoomtramwegen Oldenzaal—Denekamp