9

M l.

BINNEN- EN BUITENLANDSCHE BERICHTEN.

R. FENNEMA.

Aan de «N. R. C.» werd de vorige week uit Batavia geseind, dat de hoofdingenieur van het mijnwezen in lndië, R. Fennema in het Poso-meer op Celebes is verdronken. De aanteekening die het blad er bijvoegde namen wij in ons vorig nummer over. Thans geeft «Insulinde» een meer uitvoerig levensbericht van den overledene, waaraan wij het volgende ontleenen :

Reinder Fennema studeerde aan de Polytechnische School, waar hij in 1872 promoveerde tot mijn-ingenieur. Na verdere technische voorbereiding in het buitenland, werd hij in 1874 ter beschikking gesteld van den Gouverneur-Generaal, om te worden benoemd tot ingenieur 3e klasse bij het mijnwezen in lndië. In April van dat jaar tot die betrekking benoemd, werd hij in Juni geplaatst ter Sumatra's Westkust. In 1877 werd hij ingenieur der 2ie klasse, in 1885 ingenieur der 1ste klasse, in 1893 hoofdingenieur bij het mijnwezen in N.-I.

Het grootste gedeelte van zijn diensttijd bracht Fennema door op Sumatra en op Java, bij de geologische opneming op die eilanden. Fennema's groote verdiensten bestaan in zijn onderzoek naar petroleum en artesisch water ter Oostkust van Sumatra. Toen de eerste concessieaanvrager voor petroleum in lndië, de heer I. A. Zijlker, zijn concessie-terrein in Langkat moest verlaten, wegens gebrek aan fondsen, en toen het Nederlandsche kapitaal er niet aan dacht zich te interesseeren voor een geheel nieuwe industrie, in de onzekerheid waarin men verkeerde of dat mineraal wel in genoegzame hoeveelheid voorhanden was, riep de concessionaris de hulp in van het gouvernement, dat zich in dezen zeer hulpvaardig betoonde.

De mijn-ingenieur Fennema deed een onderzoek naar petroleum in Langkat. Zijn rapport is later gepubliceerd in het Jaarboek van het Mijnwezen, Jaargang 1890, Technisch en Administratief Gedeelte. Dat rapport heeft den stoot gegeven tot de oprichting der Koninklijke Maatschappij tot exploitatie van petroleumbronnen in Nederlandschlndië. De gelukkige aandeelhouders van deze maatschappij danken hunne schitterende flnancieele resultaten aan het feit, dat het Nederlandsche kapitaal door Fennema's rapport deze petroleumzaak in lndië aandurfde.

Van Fennema's hand verschenen verder zeer belangrijke geologische werken in het Jaarboek van het Mijnwezen. Zoo zijn meest bekende arbeid: «Topographische en geologische beschrijving van het Noordelijk gedeelte van Sumatra's "Westkust» met geologische kaart (1887); «De vulkanen Smeroe en Lemongan», met kaarten en teekeningen (1886).

Fennema was, van verlof teruggekeerd, geplaatst als eerstaanwezend mijningenieur op Celebes. Daar heeft hij thans op noodlottige wijze het leven verloren.

lndië en de wetenschap lijden door zijn dood een gevoelig verlies. Maar ieder, die met hem in aanraking kwam, zal hem blijven herdenken, omdat hij in de eerste plaats was een man van karakter.

De Minister van Oorlog brengt door deze ter kennis van de autoriteiten, enz., voor wie, bij de beschikking van den Minister van Oorlog van 6 Januari 1897, Ilde afd., N°. 28, — o. a. opgenomenin de Nederlandsche Staatscourant, n°. 13, van Zaterdag 16 Januari 1897 — de daarbij vermelde kaarten enz. zijn verkrijgbaar gesteld, dat

1. nader zijn verkrijgbaar gesteld:

a. van de chromo-topographische kaart des Rijks, op de schaal van 1: 50 000, zonder aanduiding van verdedigingswerken, de bladen:

N°. 3 (Uithuizen), n°. 6 (Leeuwarden) en n°. 21 (Zwolle);

b. van de chromo-topographische kaart des Rijks, op de schaal van 1: 25 000, zonder aanduiding van verdedigingswerken, de bladen :

N°. 245 (Oud-Karspel), n°. 255 (Kokange), n°. 263 (Berkhout), n°. 264 (Hoorn), n°. 353 (Vroomshoop), n°. 339 (Heino), n°. 340 (Hellendoorn), n°. 341 (Vriezenveen), n°. 357 (Raalte), n°. 358 (Nijverdal), n°. 359 (Wierden), n°. 360 (Almelo), n°. 399 (Enschedé), n°. 400 (Losser), n°. 417 (Stepelo), n°. 418 (Broekheurne), n°. 419 (Derkings Maten) n°. 437 (Haaksbergen), n°. 438 (Buurse), n°. 475 (Meddeho), n°. 663 (Nispen), n°. 703 (Vijdt Polder) en n°. 704 (Noordbrabantsch Putte);

en van de schets dezer kaart de bladen:

N°. 150 (Veenhuizen), n°. 151 (Taarlo), n°. 152 (Anlo), n°. 168 (Boven-Smilde), n°. 169 (Assen), n°. 170 (Gasselte), n°. 186 (Smilde), n°. 187 (Hoog-Halen), n°. 188 (Borger), n°. 341 (Vriezenveen), n°. 571 (Grave), no. 579 (Herkingen), n°. 663 (Nispen), n°. 664 (Zundert), n°. 665 (Ulicoten), n°. 666 (Alphen), n°. 667 (Hilvarenbeek), n°. 703 (Vijdt-Polder), n°. 704 (Noordbrabantsch Putte), n°. 684 (Hoogemoer), no. 685 (Klein-Maalbergen), n°. 686 (Castelre) en n°. 687 (Baarle-Nassau).

2. Met belangrijke wijzigingen zijn herdrukt:

a. van de hiervoren onder 1°. a. genoemde kaart, het blad n°. 22 (Coevorden);

b. van de kaart, bedoeld onder 1°. 6. de bladen:

N°. 309 (Haven van IJmuiden), n°. 592 (Gennep), n°. 712 (Venlo), n°. 713 (Groote Heide), n°. 752 (Susteren) en n». 755 (Sittard).

Aanteekening op Boogaard's verzameling van wetten, decreten, besluiten en tractaten op den Waterstaat in Nederland.

Ieder die iets van waterstaatsrecht afweet, kent de groote Verzameling van wetten, decreten, besluiten en tractaten op den Waterstaat in Nederland, van J. F. Boogaard, waarvan het eerste deel in 1859 is uitgegeven en waarop sedert niet minder dan 33 vervolgdeelen verschenen zijn. Langzamerhand werd, ondanks de Aan teekeningen en

het Alphabetisch Register, het zoeken in dat groote . werk uiterst lastig en zoo werd bij ministerieele beschikking van 7 Nov. 1895 aan Mr. J. M. Hoog, Referendaris aan het Departement van Waterstaat, de bewerking opgedragen van een beknopte samenvatting der uitgebreide stof.

Van dien arbeid heeft Mr. Hoog zich in twee jaar, een zeker niet te lange tijd, gekweten. Het eerste gedeelte zijner Aanteekening op Boogaard's Verzameling is reeds dezen zomer, het tweede onlangs verschenen en het geheele werk, een veertig vel groot, uitgegeven bij Martinus Nijhoff te 's-Gravenhage, zal in het begin van 1898 gereed zijn.

De samensteller heeft in de eerste plaats de hoog noodige schifting volbracht. Hij heeft bij zijn rubriceering van de bijeen behoorende onderwerpen, weggelaten datgene, waarvan de mededeeling thans niet meer van belang is, en hij heeft zich zuiver tot den waterstaat beperkt en niet opgenomen wat in de Verzameling te vinden is over visscherij, vervoer van ontplofbare stoffen, vervoermiddelen en spoorwegen (over welke laatste reeds een algemeen register van 1832—1895 benevens gedetailleerde registers bestaan). Ten slotte is eveneens weggelaten wat slechts van locaal of tijdelijk belang was. Alleen op die wijze was het mogelijk inderdaad een «beknopte Boogaard" te geven.

Voorts is telkens aangewezen wat van de wetten, besluiten enz. op Waterstaatsgebied nog rechtsgeldigheid bezit; en is het werk tevens een klapper op de Verzameling, waarin men den woordelijken inhoud der wetten enz. en der aanteekeningen kan vinden. De verschillende rubrieken volgen elkaar alphabetisch en het boek zal besloten worden door een alphabetisch register.

Dat hier een hoogst nuttig werk verricht is, zal niemand betwijfelen, die wel eens in de groote Verzameling van Boogaard nasporingen omtrent een bepaald onderwerp heeft moeten doen. Bij de Verzameling is deze klapper voortaan onmisbaar.

Stoomtram Rotterdam—Zuid-Beijerland.

Omtrent den aanleg van bovengenoemde stoomtram wordt aan de «N. R. Ct.» het volgende medegedeeld:

Van Hillesluis tot aan de brug over de Oude Maas onder Barendrecht noordzijde is de aarden baan en zijn de kunstwerken van deze baan gereed. Het ballastbed is hier en daar aangebracht. Met tegenspoeden heeft men hier weinig te kampen gehad. Men is bezig om den ijzeren bovenbouw der brug over het Spuikanaal, te Feyenoord te versterken, waarna spoedig kan worden overgegaan tot het leggen van de baan in de Rosestraat. Ook met het aanbrengen van de noodige werken voor de baan is men op de brug over de Oude Maas onder Barendrecht begonnen. De trambaan is van af de zuidzijde van de brug tot aan de Middelsluis, gemeente Numansdorp gereed, zoodat men reeds tot die plaats spoort. Ook hier ontbreekt op vele plaatsen het ballastbed. Verder is van den tol te Krooswijk naar Oud-Beijerland de baan eveneens gereed.

Bij den Blaakschen dijk, gemeente Mijnsheerenland, zuidwaarts, ondervindt men nogal verzakkingen van de baan; overigens doen zich geen bezwaren voor.

Te Zuid-Beijerland is men begonnen met het maken van de emplacementen en met het leggen van de baan zelf. Van daar uit zal men trachten naar Numansdorp te komen.

Daar waar de baan wordt aangelegd op gedempte wateren, zooals o a bij het Verloren Diep, wijken de gemaakte beschoeiingen nogal iets uit en moeten de ankers versterkt worden. Het groote bezwaar voor het afwerken voor het ballastbed, waaraan nog veel ontbreekt, is dat de benoodigde ballast bij lange na niet aanwezig is, en dat dit niet voor 1 Maart 1898, als de machines op de bovenrivieren mogen baggeren, verder aangevoerd kan worden.

Of de lijn op den bepaalden tijd, zijnde 1 Mei, gereed zal zijn, valt met het oog op de groote hoeveelheid ballast, die nog aangevoerd moet worden te betwijfelen, en ook of al de werken (haltes, remises enz.) wel gereed zullen zijn.

Echter wordt met de voorbereidende werkzaamheden voor den aanleg van een spoorweghaven te Numansdorp de meest mogelijke spoed gemaakt. Het voornemen is om vroeg in het voorjaar van 1898 de eerste aanbesteding daarvan te houden, wanneer de onteigeningen zijn afgeloopen. Voor de onteigeningen zijn reeds taxateurs aangewezen.

Tram Amsterdam—Haarlem.

Door de heeren F. Anderheggen Jr. en L. J. Nedmeijer Jr. te Amsterdam werd in de maand April 1897 aan het gemeentebestuur van Haarlem concessie gevraagd voor eene electnsche tram van Haarlem naar Amsterdam, aansluitende aan de ontworpen lijn Haarlem-Zandvoort, concessionarissen de heeren J. A. G. van der qteur en D E. L. van den Arend te Haarlem.

In ' September drongen de heeren Anderheggen en JNeümeijer aan op eene spoedige beslissing op hunne concessie-aanvrage en verklaarden zich daarbij bereid bij eventueele verleening der concessie voor het einde van dit jaar, ter gemeentekas te deponeeren een kapitaal van f 5000, welk kapitaal bij aanvang der werkzaamheden aan de gemeente Haarlem in eigendom zou overgaan.

De commissie uit den Haarlemschen Raad, speciaal benoemd voor de tramplannen, heeft thans geadviseerd, dat de Raad zal besluiten aan de heeren Anderheggen en Neumeijer in beginsel concessie te verleenen voor zooveel de gemeente Haarlem betreft, tot den aanleg