M 4.

36

gegoten ijzeren platen; elke deur weegt 7 ton. Negentien van deze schuiven bevinden zich in de stuw haaks op de rivier, twee in een gedeelte dat nabij de wester inlaatsluis, een hoek met het vorige maakt. In het penant tusschen beide gedeelten in zijn drie turbines van 77]/2 cM. middellijn geplaatst, welke als beweegkracht dienen voor de schroefwindwerken, waarmede de valschutten bewogen worden en die aan een vaste loopbrug zijn bevestigd. De turbines kunnen te zamen of afzonderlijk werken en elk of alle tegelijk aan een of meer schutten worden gekoppeld. Om bij plotseling opkomende bandjirs ook des nachts met de valschutten te kunnen werken, is er eene electrische installatie voor 5 booglampen elk van 2000 normaalkaarsen aangebracht, waarvan de dynamo's worden bewogen door een afzonderlijke turbine van 0.58 M. middellijn. De 14 schuiven van de inlaatsluis breed 3.05 M3. hoog 2.13 M. bestaan uit een ijzeren geraamte bekleed met hout en voorzien van een verticale stang in het midden.

Het werk omvatte 92150 M3. ontgraving, 11674 M3. beton, 2039 M3. metselwerk in gehouwen steen, 513 M3. dito in breuksteen, 467 ton gegoten en 178 ton getrokken ijzer, 10'/2 ton brons en koper en 307 M3. hout.

De aanlegkosten beliepen voor de stuw f 1,275,000, voor aankoop van grond en schadeloosstelling f 1,392,000, voor personeel en toezicht f 86,700 en voor het Westelijk hoofdkanaal met aankoop van grond en alle uitgaven f 2,616,000. In het geheel werd tot dusver f5,369,700 voor dit irrigatiewerk besteed. De Oostersluis is nog niet gemaakt. Het Westelijk kanaal lang 31^2 KM., heeft eene bodembreedte van 33.5 M. en eene waterdiepte van 2.13 M. In ingraving zijn de taluds D/2 op 1 en in ophooging 2 op 1 met een berm van 1.50 M. op de waterlijn.

Het is jammer dat de beschrijving niet uitvoeriger is, maar de hoofdpunten zijn voldoende duidelijk. Het trapvormige stortvlak geeft gelegenheid den val van het water te breken. Wanneer bij nedergelaten schutten het debiet 907 M3. bedraagt, zal volgens de bekende afvoerformule voor overlaten met breede kruin, de waterspiegel 2.75 M. boven den drempel der openingen staan, dat is jh 0.30 M. beneden stuwpeil, de hoogte op de kruin is 2/3 daarvan of 1.83 M., de eindsnelheid alzoo 3.82 M. per sec.

Een waterdeeltje dat valt van de bovenvlakte der laag tot op de eerste trede, doorloopt 1.83 + 0.61 = 2.42 M.en heeft daarvoor noodig een tijd t te berekenen uit 2.42 = 1jï gt2, alzoo ongeveer 0.22 seconde. In dien tijd legt het in horizontale richting 0.22 X 3-82 = °-84 M- af> de lengte van de eerste trede ad 1.08 M. is dus voldoende. Wordt door den schok het overtollig arbeidsvermogen telkens uitgeput, dan heeft bij de laatste treden het water nagenoeg geen horizontaal gerichte snelheid meer en de aantreden van 0.61 M. kunnen voldoende zijn, doch waar de bodem niet zeer vast is, zouden wij liever de grootte van die aantreden wat vermeerderd hebben en aan den teen een stortbak zien aangebracht.

Het beweegbaar maken van het bovendeel van de stuw is een groot voordeel, daar het geen te verwaarloozen verschil uitmaakt, dat men nu bij bandjirs 3 M. minder waterhoogte heeft, terwijl men in verband met de zich vormende geulen en platen bovenstrooms en de oeveraantasting beneden kan spuien op die punten, waar zulks wenschelijk is. De kassen staan door afvoerpijpen met het benedenfront in verbinding, een snelle stroom kan daar dus plaats hebben en voor opslibbing is weinig of geen gevaar, het onklaar worden van de turbines is weinig te vreezen en daar de schuiven zwaar zijn, zullen zij in het ergste geval wel dalen, maar niet opgehaald kunnen worden. Door handbeweging is hierin te voorzien.

IV.

Keeren wij, na deze kijkjes in het buitenland, terug tot het werk, dat aanleiding tot dit opstel gaf, dan trekt het in de eerste plaats de aandacht, dat een werk van die afmetingen gebouwd zal worden in den droge (a), en wel in eene te maken afsnijding der rivier, waartoe een heuvel, die zich 44 M. boven het peil van den rivierbodem verheft en uit uiterst harden grond bestaat (w), zal moeten worden weggegraven. Het aanleggen van stuwen op deze wijze, waarbij de rivier later door een aarden dam moet worden afgesloten om het water over het kunstwerk te dwingen, is op Java meer gebruikelijk, maar behoort in het buitenland tot de hooge zeldzaamheden. Die werkwijze is in de meeste gevallen wei¬

nig economisch en doelmatig en in vele een fout, welke het welslagen der geheele onderneming ernstig bedreigt. Wanneer men de korte mededeeling omtrent den Rambatan-dam op bl. 281 (2e kol.) van het onlangs verschenen Gedenkboek van het K. I. v. I. raadpleegt, dan blijkt wel dat steller dezes indertijd bij een dergelijk werk op dezelfde manier heeft gehandeld, maar tot zijn verontschuldiging kan hier de zeer slechte geaardheid van den grond worden aangevoerd, bestaande uit eene kleilaag van ongeveer 3 M. dik, waaronder zulke slappe specie werd aangetroffen, dat de rivier hier met gemak kuilen van 10 M. diepte en meer in schuurde. Een goed verdedigde tijdelijke doorlaat, die buitendien een groot debiet had moeten hebben, zou met onevenredig veel kosten en moeite gepaard zijn gegaan, terwijl de doorgraving door vlak terrein betrekkelijk gemakkelijk scheen. Toch bleek hier reeds, dat daarbij ten onrechte op spoelen was gerekend, terwijl ook de afdamming van de oude rivier moeilijkheden opleverde, welke bij grooter niveau-verschil bijna onoverkomelijk dreigen te worden.

Door de strooming van het water dat uit de rivier over de afgegraven kleilagen in vliegende vaart naar de kruin van den overlaat stortte, werden wel enkele geulen gemaakt, maar vooralsnog spoelde de stijve klei niet gelijkmatig weg en men werd telkens bedreigd met smalle diepe geulen, die zich tot aan den voet van het kunstwerk voortzetten. Het is dan ook achteraf wel duidelijk dat het water slechts eene uitspoelende werking zal uitoefenen daar waar de snelheid het grootst is en dat dit slechts in smalle geulen kan geschieden, omdat elders, ook al wordt de grond met arbeiders losgemaakt, de stroom de kracht mist de specie over voldoenden afstand te verplaatsen. Vooral tegenover de verklaring sub n dat de grond bij de Solostuw uiterst hard is, bestaat er weinig hoop dat de sub q voorgestelde spoeling veel besparing zal geven en als men met inbegrip van alle kosten van toezicht enz. de kub. M. op f 0.30 stelt, dan zal dus de uitvoering, als men het werk in den droge aanlegt, in verband met de sub q vermelde cijfers aan ontgraving allicht een millioen duurder zijn, dan bij aanleg in de rivier zelf. De dam, die na de voltooiing door den ouden arm gelegd moet worden, levert nog grooter bezwaren op. Blijkens de mededeeling sub s ligt de kruin 7 M. boven stuwpeil en alzoo 19 M. boven het diepste punt van de rivier, waardoor de aanlegbreedte bij de genoemde profilsafmetingen minstens 100 M. wordt. In werkelijkheid is die breedte door inklinking en uitzakking aan den voet nog grooter. Het is niet doenlijk dit lichaam op te werken tot gelijk met den drempel der spuisluizen die op 5 M. onder damskruin of 7 M. bovenden bodem liggen door eenvoudig opstorten tegen het stijgende water in. Wat zoo iets bijv. bij 3 M. hoogteverschil beteekent, kan men o. a. lezen in het Tijdschr. K. I. v. I. 1878/79 bl. 178 betreffende den dam in de Donau bij Florisdorf te Weenen. Er moeten dus toch tijdelijke doorlaatopeningen gemaakt worden. Door de groote lengte der kokers en den tijdelijken aard van het werk is metselwerk hier uitgesloten en zal men hout moeten bezigen. Men heeft dan echter een groot gevaar voor ontzetting der houtwerken door ongelijke zakking van den grond en het behouden van blijvende lekken door onder- of achterloopsheid. Ook zonder zulke kokers zal, bij een harde geaardheid van den rivierbodem of de aanwezigheid van grindbanken, de dam niet voldoende een geheel worden met den ondergrond en steeds doorlekken, waardoor in den aanvang gevaar voor wegslaan bestaat en voorts eene belangrijke verbreeding en bijstorting noodig zal zijn. Een en ander zal in het gunstigste geval aanleiding geven tot veel tijdverlies en onvoorziene kosten.

Over het hinken op twee gedachten, waar men de kracht van de stuw zoekt hetzij in den zwaren muur of in het lange stortvlak, is boven reeds gesproken, terwijl de sub d genoemde stortbak op de aangegeven wijze niets anders is dan eene kunstmatige verdieping van de rivierbedding aan den teen van het werk, welke geen stand kan houden.

Bij deze hoofdbezwaren zijn de overige slechts van betrekkelijk ondergeschikt belang.

Onmiddellijk boven de stuw komt aan den rechteroever de inlaatsluis met 8 openingen van 5.60 M. te zamen dus 44.80 M., terwijl de bodembreedte van het kanaal 71.60 M. zal zijn. Zoowel de afstand van de kruin tot den drempel (m) als de waterdiepte beneden de sluis (&) is 4 M. Dit is in strijd met elkander, want de sluis zal, om zonder aanvangssnelheid van het aanstroomende water 223 M3. per seconde