53

Komt, gelijk ik meen, goedkooper uit direct afvloeien in zee, dan indirect over een bevloeiingsveld, dan is er van een gemeentelijk standpunt geen aanleiding onverplicht het duurdere reinigingssysteem door bevloeiing te volgen.

Eerst dan zal aanleg van bevloeiingsvelden ook voor Amsterdam overweging verdienen, aangenomen beschikbaar terrein te vinden is, indien zulks financieel voordeeliger uitkomt dan directe loozing, of wel deze directe loozing bezwaar ontmoet zonder voorafgaande zuivering, en deze zuivering door bevloeiing op minder kostbare wijze kan bereikt worden dan door chemische of mechanische klaring, als bijv. te Londen geschiedt.

Het goede, dat in bevloeien moge te zien zijn, leide niet tot het aanprijzen van dit stelsel ook daar, waar eene minder kostbare oplossing voor de hand ligt.

Amsterdam, 24 Januari 1898.

Lambrechtsen.

INGEZONDEN STUKKEN. De afdeeling voor architecten aan de Polytechnische School.

In verband met de bespreking, door R(ex), van mijn stukje in «De Ingenieur» van 18 Dec. j.1., een kort woord.

Ik heb gemeend te moeten wijzen op de gevestigde opinie, dat de lessen voor architecten en voor civiel-ingenieurs aan de Polytechnische School te veel samengaan, en dat daarin verandering moet worden gebracht.

Velen met mij — R(ex) herleze slechts het door hem aangehaalde verslag, ingediend aan de Haagsche Afdeeling der Maatschappij van Bouwkunst — beschouwen die reorganisatie als bepaald noodig voor de architecten-school.

R(ex) zegt, aan het slot van zijn tweede artikel, dat de ingenieurs recht hebben om een minimum aan te geven, en op een deel van dat minimum heb ik nadruk gelegd.

Bovendien wilde ik in het licht stellen, dat er geen overwegende reden is om aan den genoemden wensch niet te voldoen.

R(ex) is bevreesd dat het invoeren van 6 afdeelingen aan de Polytechnische School o. m. op dit bezwaar zal afstuiten, dat voor het bestuur der bouwkundige afdeeling geen genoegzaam aantal vakmannen beschikbaar zal zijn.

Ik vermeen te hebben aangetoond, dat dit kwaad niet is te duchten, mede door het bestaan van de noodzakelijkheid tot spoedige vermeerdering der leerkrachten.

En dat er iets tegen is om een docent, lid van een afdeelingsbestuur, ook in een ander te doen zitting nemen, heeft R(ex) m. i. ook nu nog niet heeft aangetoond.

In elk geval acht ik het meer regelmatig, dat bijv. een docent voor de kennis van werktuigen en -de desbetreffende constructieleer invloed heeft in de afdeeling voor civiel-ingenieurs, of dat een docent voor den bouw van steenen bruggen, medestemt over het lot van den architect, dan dat een docent voor schilderen of boetseeren omtrent de bekwaamheid der civielingenieurs beslist.

'Ook is het niet raadzaam dat de 3 docenten, die, volgens R(ex), meer bepaald het vak van den bouwkundigen-ingenieur vertegenwoordigen door de 6 andere leden van het bestuur, waarin zij zitting hebben, kunnen worden overstemd.

Een verdere bedenking tegen eene «afzonderlijke» architectenafdeeling put R(ex) nog uit de overweging, dat die afdeeling wel eens, bij gebrek aan studeerenden, zou kunnen worden opgeheven, iets waardoor de geheele school zoude worden geschaad.

Voor zoo iets maak ik mij echter, wanneer de opleiding naar eisch zal zijn ingericht, volstrekt niet bevreesd.

Wel is waar werden, wanneer ik mij niet vergis, slechts 41 diploma's voor bouwkundig-ingenieur uitgereikt, doch het aantal dergenen, die het beroep van architect uitoefenen, en zich aan de Polytechnische School hebben bekwaamd, zij het ook zonder examen te doen, is veel belangrijker, licht dubbel zoo groot.

Bovendien studeerden er velen in het buitenland, die eene andere inrichting van het onderwijs voor architecten wel hier had gehouden.

Men mag dus verwachten, dat de bouwkundige afdeeling evengoed als die voor technologen en mijnen-ingenieurs zal worden bezocht.

Doch dit zal alleen kunnen geschieden wanneer die afdeeling spoedig naar behoefte wordt georganiseerd.

Een Architect.

Stoomtramweg ter verbinding van Goedereede en Overflakkee en Voorne en Putten met Rotterdam.

Aan de gemeente- en polderbesturen der eilanden Goedereede en Overflakkee, Voorne en Putten en West-IJselmonde is het volgende schrijven met bijlagen verzonden :

M. M.

Geeft met de meeste hoogachting te kennen: de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij, gevestigd te Rotterdam,

dat zij het voornemen heeft opgevat ook de eilanden Goededereede en Overflakkee en Voorne en Putten door eene stoomtramweg met Rotterdam te verbinden ;

dat behoudens kleine wijzigingen, die later, ook in verband met bet onderzoek, waaraan onze plannen thans nog van Regeeringswege worden onderworpen, gewenscht mochten voorkomen, de richting van dezen stoomtramweg geprojecteerd is, zooals op bijgaande schetskaart is aangeduid;

dat zij vertrouwt dat uw college het groote belang ook voor u van het beoogde vervoermiddel zal inzien, waardoor immers aan een lang gevoelde behoefte zal worden tegemoet gekomen;

dat aan de totstandbrenging echter groote kosten verbonden zijn, die krachtigen steun en milde bepalingen voor aanleg en exploitatie noodzakelijk maken;

dat de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid in beo-insel bereid is te bevorderen, dat de uitvoering van het denkbeeld dat op nevensgaande kaart is geschetst, door den Staat op 'gelijke wijze gesteund worde als bij de wet van 28 April 1897 (Stbl. n°. 113), omtrent de tramverbinding voor Schouwen en Duiveland is beslist, mits ook in dit geval, de provincie, gesteund door de betrokken gemeenten en andere locale belanghebbenden, bereid worde bevonden ten minste een derde der aanlegkosten van de stoomtramwegen bij te dragen ;

dat zij zich ook tot het Provinciaal Bestuur heeft gewend en dat zij reden heeft te veronderstellen, dat ook dit bestuur hare plannen zal steunen op dezelfde wijze als zulks bij de lijn Rotterdam—Zuid-Beijerland het geval is geweest, indien gebleken is, dat de gemeenten, waterschappen en polders naar vermogen de onderneming zullen steunen.

Redenen waarom zij zich met vertrouwen tot u wendt met het verzoek onze onderneming — zoo financieel als moreel — te willen steunen, de noodige voorstellen daartoe in uwe eerstvolgende vergadering te willen doen en in spoedige behandeling te brengen en voorts de beslissing daarop zoodra mogelijk te willen mededeelen.

't Welk doende,

Botterdamsche Tramweg-Maatschappij, De Directeur.

Rotterdam, den 24 Januari 1898.

Bij dit schrijven behoort de volgende Memorie van Toelichting :

De ontworpen lijnen voor de totstandbrenging van bovengenoemde verbinding zijn:

A. Een lijn op het eiland Goedereede en Overflakkee.

B. Een lijn van Hellevoetsluis naar Rotterdam met zijtak naar Brielle en Oostvoorne.

Een stoomveer tusschen Middelharnis en Hellevoetsluis zal de verbinding vormen tusschen de lijnen A en B.

Bij het ontwerp voor de verschillende lijnen is uitgegaan van het beginsel, dat, terwijl aan den eenen kant een zoo kort en snel mogelijke verbinding moet worden verkregen, aan den anderen kant iedere gemeente zoo dicht mogelijk bij den tramweg moet komen te liggen om van deze verbinding te kunnen profiteeren; en tevens dat de lijnen door hare inrichting en bouw in staat moeten zijn een groot vervoer (ook goederen-) te kunnen beheerschen.

In het ontwerp heeft men daarom in 't algemeen de hellingen minstens 1 i 100 en de bogen met een minimum-straal van 100 M. gedacht.

De openbare wegen heeft men slechts daar gevolgd waar de ligging voor de verbinding van twee gemeenten niet ongunstig en een overvloed van breedte aanwezig is, of door onteigening van strooken langs die wegen en het omleggen der bermslooten gemakkelijk kan verkregen worden.

Waar aan deze voorwaarden niet wordt voldaan, is de stoomtramweg geheel op vrije baan ontworpen.