Jtë tl.

138

het geheel der haveninrichting, waarvan de vruchten voor een deel indirect, in den vorm van havengeld als anderszins, worden verwacht. Intusschen zijn ook de tot dusverre met de tippen verkregen meer directe uitkomsten — daaronder begrepen hun invloed, op het gebruik der sporen op het handelsterrein — niet onvoordeelig. Uit een bij de stukken gevoegd overzicht blijkt dat, in weerwil van de ongunstige eindcijfers der eerste jaren waarin het bedrijf zich nog vormen moest, daarmede na aftrek der exploitatiekosten en van 4"/2 pCt. over de kosten der aanschaffing een kleine winst behaald is van 266 pCt. per jaar.

Belast men het kapitaal met de thans aangevraagde som, dan zal natuurlijk in de eerste toekomst de uitkomst weder negatief worden; eene toeneming echter van het gebruik met slechts 50 pCt. boven dat van 1896 zal de positie weder even gunstig maken. Dat dit oogenblik betrekkelijk spoedig intreden zal achten B. en W. waarschijnlijk. Een factor daartoe is de voor den nieuwen tip ontworpen plaats direct aan de rivier, die aan groote booten, door welke de Binnenhaven niet of niet gemakkelijk aan te doen is, gelegenheid geeft om in zeer korten tijd ook de bunkerkolen waggonsgewijze te laden of de lading met cokes of kolen aan te vullen ; aan zulke gelegenheid schijnt de behoefte reeds te worden gevoeld en dergelijke cliënteele zou het oogenblik, waarop andermaal evenwicht bereikt wordt, belangrijk kunnen bespoedigen.

Doch ook aannemende dat de uitgaven niet binnen zoo kort tijdsverloop, als B. en W. waarschijnlijk achten, weder zullen worden goedgemaakt, meenen zij toch ter wille der indirecte belangen thans tot den bouw van den derden tip te moeten raden.

De commissie voor de handelsinrichtingen heeft in haar eindadvies dd. 15 Februari 1.1. gezegd, dat indien het een bezwaar mocht zijn, lange schepen aan den tip liggende bij het laden in de uiterste luiken voor den ingang van een der belendende havens te laten uitsteken, en er een andere plaats gevonden mocht kunnen worden, waar, onder overigens even gunstige omstandigheden, dergelijk bezwaar zich niet voordoet, al ware daarmede eenige vertraging in den bouw gemoeid, dat zij dan zou meenen in eenig uitstel te kunnen berusten. B. en W. komt het voor, dat bij zoo kleine havens als de le en de 2e Katendrechtsche haven zijn, kortstondige bemoeilijking van de invaart geen overwegend nadeel opleveren zal, dat in alle geval dit nadeel zeer klein is in vergelijking tot het groote voordeel aan de plaats verbonden: dat n.1. het spoorwegmaterieel, hetwelk de kolen heeft aangevoerd, dadelijk op de plaats is, waar het aan de Ertshaven, die, nu het eerste tijdvak van zoeken en tasten voorbij is, op recht bevredigende wijze aan de verwachtingen begint te voldoen, retourvracht kan innemen. Iets wat wel tot verschil van meening heeft aanleiding gegeven is de van de zijde der handelsinrichtingen geopperde vraag geweest, of het noodig is den derden tip te bezwaren met de f 75,000, voor kaaimuren. Daar geloofde men dat het goedkooper zou zijn het hefwerktuig te bouwen op een afzonderlijk hoofd met weglating van den kaaimuur en dat, in plaats van den gebogen kaaimuur, met een steiger zou kunnen worden volstaan.

In antwoord op eerstbedoeld dubium heeft de directeur der gemeentewerken volgens B. en W. overtuigend aangetoond, dat plaatsing op een landhoofd geen besparing zou opleveren, maar dit vak van den oever voor niet tippende schepen onbruikbaar zou maken. Daarentegen is toegegeven dat, waar de definitieve bij den bouw der Maashaven te maken afvoersporen voor de ontladen waggons, niet westwaarts maar zuidwaarts moeten loopen en het tijdstip nabij is, waarop die definitieve toestand verwezenlijkt kan worden, de ondoelmatige afronding van den z.o. hoek der 2e Katendrechtsche haven te ontgaan is en dus post c. uit de begrooting kan gelicht worden.

Daardoor daalt het hierboven genoemd cijfer van f 185,000 tot f 162,500, maar blijkens bericht van de heeren Nagel & KaeMP, die overigens ook thans nog bereid zijn hun aanbod gestand te doen, moet de prijs van den tip wegens een het electrisch gedeelte betreffende, intusschen duurder geworden détail met f 500 worden verhoogd. Het vereischte crediet wordt mitsdien f 163,000, waarvan f 128,000 den tip en de fundeering rechtstreeks betreffen, f 35,000, te beschouwen zijn als aan kaaimuren besteed.

Voorts is de uitvoering van het werk afhankelijk van de medewerking der Exploitatie-Maatschappij, die B. en "VV. daarin nog niet hebben gekend. In bovenbedoelden geest doen B. en "VV. den Raad een voorstel.

BEOORDEELING EN AANKONDIGING VAN TECHNISCHE WERKEN. Applied Meehanics.

.4 Treatise for the use of Students who have time to work experimental, numerieal and graphical exercises illustrating the subject, by John Perry, M. E,, D. Sc, F. Ft. S., Professor of Meehanics and Mathematics in the Royal College of Science South Kensington; Vice-President of the Physcial Society, Vice-President of the Institution of Electrical Engineers.

Eenigen tijd geleden maakte ik kennis met bovenvermeld werk, geschreven, zooals de titel aangeeft, voor studenten, die het onderwerp dat zij behandelen empirisch, grafisch en numerisch kunnen bekijken. Ik meen echter, dat het, met het oog op den toestand in ons land, meer geschikt is voor hen, die hun studententijd reeds achter den rug hebben, voor ingenieurs, die over lust en tijd beschikken om hetgeen zij vroeger leerden op een aangename wijze te repeteeren en uit te breiden met toepassingen aan hunnen werkkring ontleend, en het is juist daarom, dat ik, in dit blad de aandacht van mijn collega's wil vestigen op dit zoo bij uitstek uitnemende boek.

Dat trouwens de schrijver zelf ook andere personen op het oog heeft dan juist studenten, blijkt uit een menigte opmerkingen, die hij maakt omtrent het doceeren der toegepaste mechanica.

Zijn standpunt zet hij als volgt uiteen:

«... .there are teachers who spend most of the time on graphical statics, or the graphing of functions on squared paper, or the cursory examination of thousands of models of mechanical contrivances. One teachei\ seems to think that applied meehanics is simply the study of kinematics and mechanisms; another, that it is simply exercise work on pure meehanics; another, that it is the breaking of specimens on a large testing machine; another, that it is the trying to do in a school or college what can only be done in real engineering works; another, that it is mere graphics; another, that it is all calculus and no graphics; another, that it is all shading and colouring and the production of pretty pictures without centre lines or dimensions. Probably the greatest mistake is that of wasting time in a school in giving the information that one cannot help picking up in one's ordinary practical work after leaving school.

We believe that the principles which an engineer really recollects and keeps ready for mental use are very few. By means of lectures, models, drawing-office and laboratory and numerieal exercise work, we show a man how these simpie principles enter, in curiously, different-looking shapes, into his engineering practice. We give him the use of all the necessary methods of study, and we send him out into practical life prepared to study things for himself. We ought to recognise the fact that his real study of his profession is not at school or college. We ought to teach him how te learn for himself. Any child can state Newton's second law of motion, and the other half-dozen all-important principles of meehanics, so as to get full marks in an examination-paper; the engineer knows that the phenomena he deals with are exceedingly complex, and that only a long experience will enable him to utilise the so easily stated principles.

Schools and colleges are two places in which men ought to learn the use of mental tools; they are sure to specialise afterwards, but in the meantime we ought to give him plenty af tools tó choose from. The average student cannot take in more than the elementary principles ; the best students need not take in more.»

Het boek is in twee lettersoorten gedrukt: het grooter type dient voor het eerste onderricht, het kleinere voor uitbreiding van het geleerde. Worden in het groot gedrukte deel bepalingen gegeven en begrippen vastgesteld, leert de student daar vertrouwd worden met formules, die niet altijd daar ter plaatse worden bewezen, het kleine ype veronderstelt een grootere mathematische vaardigheid en de tkennis der differentiaal- en integraalrekening en vormt met het eerste één doorloopend geheel. Zoo'n driemaal-den-aardbol-om-achtigen cursus mag ons vreemd lijken en een repetitie van inhouden van lichamen en dergelijke zaken meer wat overbodig, spoedig zijn we daar overheen, waar uit iedere bladzijde blijkt, dat het boek geschreven is door iemand, die volmaakt op de hoogte is van hetgeen er in de ingenieurswereld te koop is. Alle toepassingen zijn ontleend aan den een of anderen tak van ingenieurs-wetenschappen, waardoor het boek hemelsbreed verschilt met andere werken, waarin toepassingen meestal zóó o-ekozen worden, dat zij toch vooral niet bruikbaar zijn.

De tijd, dat al wat bruikbaar is voor onwetenschappelijk gehouden werd, raakt voorbij, nu juist de zuivere wetenschap zoo dikwijls den weg gewezen werd door het bruikbare: getuige de electrotechniek, die de fysica een heel andere richting uitstuurde, toen het rijk der naaldjes en eindjes koperdraad van een paar duim lang ten einde was.

Dat van den anderen kant het onderwijs aan den ingenieur hoog wetenschappelijk moet zijn, daarvan is elk ingenieur overtuigd, die in den werkelijken zin van het woord ingenieur is en belang stelt in de reusachtige vorderingen die er eiken dag op zijn gebied gemaakt worden en te maken zijn.

De ingenieur toch is uit den aard zijner professie de man, geroepen om practische kwesties op te lossen, waarbij de kennis van de natuurwetten en de mathesis een vereischte zijn: meer nog, hij moet 1'esprit mathématique hebben, wil hij op de hoogte blijven van zijne taak ; hij moet doordrongen zijn van de noodzakelijkheid der abstracties, waar-