M 15

194

's lands belang ware geweest. Een of meer der lijntjes Budel—Vlodrop, Lanaeken—Simpelveld, Tilburg—Baarle-Nassau hadden aan de Hollandsche Maatschappij ter exploitatie kunnen worden gegeven, met gelijktijdige toekenning van libre-parcours over aansluitende bestaande lijnen. Een ander lid merkte hiertegen op, dat die wijze van handelen met mogelijk was, omdat de Regeering onmiddellijk eene Maatschappij moest aanwijzen, die de over te nemen spoorwegen moest exploiteeren.

Andere leden merkten op, dat er onderhandeld is tusschen den Belgischen Staat, den Nederlandschen Staat en de Exploitatie-maatschappij. Volgens hen had reeds de beleefdheid gevorderd om, waar de Staat en de Exploitatie-maatschappij in de noodzakelijkheid kwamen om met België in gedachtenwisseling te treden, zij aan de Hollandsche Maatschappij hadden te kennen gegeven, dat zij van den beginne af op de aanwezigheid van de vertegenwoordigers dier maatschappij bij het onderhoud prijs zou stellen.

Maar de Hollandsche Maatschappij is buiten de onderhandelingen gehouden. Er waren leden, die opmerkten, dat tengevolge dezer overeenkomsten de toestand der Hollandsche Maatschappij aanmerkelijk wordt verzwakt, zoodat die overeenkomsten in strijd zijn met'den geest en de bedoeling der overeenkomsten van 1890. Destijds bedoelde men, dat twee maatschappijen, beiden inwendig sterk, in staat zouden zijn met elkander in eene gezonde mededinging te treden. Dit zal nu door het thans aanhangig wetsontwerp voortaan onmogelijk zijn. Deze leden toch voorzagen, dat, nu de Exploitatie-maatschappij tengevolge dezer wet nagenoeg het geheele verkeer met België in handen zal krijgen, de Hollandsche Maatschappij eerlang het onderspit zal delven, zoodat naasting van Staatswege iets vroeger of later voor de deur staat. Werkelijk achtten zij de overeenkomsten te gunstig voor de Exploitatie-maatschappij. Zij mocht waarlijk wel 3 pet. rente van het door den Staat besteede kapitaal betalen.

Andere leden deelden in deze beschouwingen niet. Zij hielden staande, dat de Hollandsche Maatschappij de sterkere van de twee zal zijn, ook na de bekrachtiging dezer overeenkomsten. De vorige Begeering begon met te onderhandelen met de Exploitatie-maatschappij. Dit duurde maanden lang. Gedurende dien tijd liet de Hollandsche Maatschappij niets van zich hooren. Maar nu gaat het niet aan er een grief tegen de Exploitatie-maatschappij van te maken, dat zij met België heeft onderhandeld, ook over het Barrême-systeem (1). Wel moet worden erkend, dat bij de latere quaestie der route, na 27 Juli, de Hollandsche Maatschappij in minder voordeeligen toestand kwam. Zij kwam daartegen in verzet. En er is zooveel mogelijk aan hare bezwaren tegemoet gekomen. Nu is het nadeel, dat de Hollandsche Maatschappij zal dragen, werkelijk zoo groot niet. Het kan nooit meer bedragen dan de f 500,000 bruto opbrengst van het vervoer over Esschen; doch nagenoeg zeker veel minder. Dat deae vermindering tot naasting der Hollandsche Maatschappij zou kunnen leiden, achtten deze leden geheel onaannemelijk.

Eenige leden meenden, dat veeleer de Exploitatie-maatschappij grooteren steun van de Begeering behoeft.

Daartegen werd van andere zijde opgemerkt, dat men aan de nadere overeenkomst der Begeering met de Exploitatie-maatschappij niet veel hechtte. Die regeling is, zeide men, niet contractueel met de Belgische Begeering en de Exploitatie-maatschappij vastgesteld. Slechts moreel is de Exploitatie-maatschappij daaraan gebonden en die moreele verplichting beteekent ook volgens den Minister niet veel, blijkens hetgeen hij schrijft op bladz. 5 in de Memorie van Antwoord :

„Wat nu de vraag betreft in het Voorloopig Verslag gedaan of de verklaring der Exploitatie-maatschappij, nu zij niet in de overeenkomst met die maatschappij, noch in die niet België is opgenomen, voor de toekomst voldoende waarborgen oplevert, moet worden opgemerkt, dat elke tariefregeling van conven tioneelen aard is en niet langer geldt dan een der partijen verlangt.

„De verklaring, door de Exploitatie-maatschappij aan de Begeering gegeven, legt echter meer dan eenige andere afspraak bij onderhandelingen over tarieven, aan de Exploitatie-maatschappij de moreele verplichting op, haar zooveel mogelijk in de toekomst gestand te doen."

Wederom andere leden waren van oordeel, dat de beide Maatschappijen tegenover de buitenlandsche spoorwegen zwak zijn en dat het de dure plicht der Begeering is om tegenover de te verwachten scherpe mededinging van België beide Maatschappijen te versterken.

Op grond van het bovenstaande hadden sommige leden groot bezwaar tegen deze overeenkomsten, waaÉvan zij de aanneming nielt achtten in het algemeen belang.

3. Eenige leden hadden tegen de voorgestelde regeling geen bezwaar, ook al zoude zij in de toekomst tot Staatsexploitatie leiden.

Daarentegen hadden een groot aantal leden met genoegen van deze overeenkomsten kennis genomen, juist omdat zij voorzagen, dat daarin het middel lag om Staatsexploitatie te voorkomen. Sommigen hunner verklaarden reeds nu, dat zij het denkbeeld van Staatsexploitatie onder geene voorwaarde wilden steunen.

4. Sommige leden waren met dit wetsontwerp ook daarom ingeno-

(1) Barrême. Becueil de comptes tout faits. Etym. Ainsi nommé de Erancois Barrême, né a Lyon, mort a Paris en 1703; qui publia un recueil de ce genre sous le titre ue comptes faits Littré i. v.

men, omdat, wordt het tot wet verheven, daarin de aanleiding kan worden gevonden tot het aanleggen van eene rechtstreeksche verbindingslijn van Tilburg naar Budel, waardoor eene kortere verbinding van 20 a 25 kilometer verkregen zou worden tusschen Duitschland en de Nederlandsche havens. Daardoor ware wellicht een voorsprong verkrijgbaar op de vrachtprijzen, vooral van goederen. Dit denkbeeld wenschte men met te meer aandrang aan de Begeering te onderwerpen, omdat, naar het schijnt, men in België denkt over het bouwen eener rechtstreeksche lijn van Luik naar Aken tot verkrijging eener kortere verbinding tusschen Keulen en Antwerpen.

5. Naar aanleiding der overweging van dit wetsontwerp werd in eene afdeeling de Begeering nog om eene inlichting gevraagd.

Op -bladz. 4 der brochure van den heer T. Sanders, civiel en bouwkundig ingenieur: De spoorwegovereenkomsten van 1890 en 1897/98, leest men : „Onbekend", — namelijk aan het publiek in 1890 — „was ook, dat aan de ingenieurs, aan wie destijds het onderzoek naar den staat van weg en werken" (te weten der Bhijnspoorwegmaatschappij) „was opgedragen, stilzwijgendheid was opgelegd omtrent den waren toestand waarin zij de lijnen dier maatschappij hadden aangetroffen, een toestand zoo verwaarloosd, dat zonder naasting binnen enkele jaren een faillissement onvermijdelijk ware geweest."

Kan de Begeering, werd gevraagd, omtrent hetgeen hier beweerd wordt, aan de Kamer eenige opheldering geven ?

Het wetsontw-erp werd in de vergadering van 31 Maart j.1. aangenomen. Aangezien het officieele verslag dier vergadering nog niet in ons bezit is, moeten wij het geven van een overzicht van het debat tot het volgend nummer uitstellen.

5 April 1898. Th. Six.

TWEEDE KAMER, intercommunale telephonie. (1)

Het V. V. over het wetsontwerp tot verhooging van H. IX der Staatsbegrooting, betreffende bovengenoemd onderwerp, luidt als volgt:

Enkele leden in eene afdeeling betreurden het, dat het intercommunale telephoonnet aan den Staat is overgegaan. Huns inziens ware het beter geweest, dezen dienst over te laten aan particuliere concessionarissen, waardoor met minder kosten en op eenvoudiger wijze in de behoefte aan het verkeer had kunnen zijn voorzien. Met leedwezen hadden zij dan ook kennis genomen van deze wetsvoordracht. Zij vreesden, dat de Staat geen weerstand, zou kunnen bieden aan den aandrang tot voortdurende uitbreiding van het net, ook wanneer de behoefte daaraan zich in werkelijkheid niet doet gevoelen, en dat de zaak ten slotte groote offers uit de schatkist zal gaan vorderen.

Verscheidene andere leden stelden zich op het tegenovergesteld standpunt. Met belangstelling hadden zij kennis genomen van de mededeelingen in de Memorie van Toelichting, waaruit blijkt, dat het telephoonyerkeer vooruitgaat en dat meer en meer de wenschelijkheid der uitbreiding van het intercommunale telephoonnet erkend wordt. Het sterk sprekend feit, dat de bestaande lijnen in de behoeften van het verkeer tusschen de nu aangesloten plaatsen niet kunnen voorzien, en de aanvragen van vele zijden om nieuwe aansluitingen getuigen van de noodzakelijkheid van Staatswege krachtiger dan tot dusver op dit gebied werkzaam te zijn. Deze leden begroetten dan ook met instemming dit wetsontwerp, als blijk van eene ruimere opvatting en van de ernstige gezindheid dezer Begeering, aan den bestaanden achterlijken toestand een einde te maken. Zij vertrouwden, dat na den thans voorgedragen maatregel verdere stappen in de goede richting zullen volgen, opdat binnen een niet te lang tijdsverloop alle streken des lands de voordeelen van een uitgebreid telephoonnet genieten. De belangen van den handel, van de industrie, van de pers, van het sociale verkeer zullen daardoor worden bevorderd.

Het midden tusschen deze beide zienswijzen hield het gevoelen van leden, die niet ongeneigd waren hun steun aan dit wetsontwerp te verleenen, maar toch voor de toekomst waarschuwden tegen overdrijving. Huns inziens is de intercommunale telephoon voornamelijk voor handelsplaatsen van belang, maar is eene uitgebreide toepassing daarvan, naast de post en telegraaf, door de noodzakelijkheid 'niet geboden. Zij wenschten uit dien hoofde met behoedzaamheid voort te gaan, en voor dit doel geene lasten op den Staat te leggen, waar niet voldoende inkomsten tegenover zouden staan. Die inkomsten zouden op hare beurt waarborg zijn voor voldoend belang. ,

Vele leden stelden er prijs op, alvorens hun oordeel over dit wetsontwerp definitief te vestigen, te vernemen, welke uitbreiding, naar het oordeel der Begeering, het intercommunale net zal moeten verkrijgen, en welke kosten, globaal geraamd, daarmede in het geheel zullen gemoeid zijn. — Bij dien wensch sloten ook andere leden zich aan, terwijl tevens gegevens gevraagd werden omtrent de toeneming van het intercommunaal telephoonverkeer en den omvang op dit oogenblik.

In verschillende afdeelingen werd bezwaar gemaakt tegen de wijze, waarop de Begeering in het vervolg de uitbreiding van het intercom-

(1) Zie no. 10 van den loopenden jaargang.