251

M l».

Moge dit schrijven dan een bescheiden begin zijn van een reeks artikelen tér berekening van de aan het hoofd dezes vermelde constructiën en hen die tijd hebben eene aansporing zijn tot het voltooien van deze met betrekkelijk veel

0PWaarhfkd°deSthans voVcement-ijzer in gebruik zijnde berekeningsmethoden wijken zóóveel af van de waarheid en kunnen tot zulke gevaarlijke resultaten leiden, dat het wel de moeite zal loonen in deze richting voort te gaan.

Ook op het gebied der constructiën m gegoten ijzer en graniet of zandsteen, 0f andere materia en met een elasticiteitscoëfficient van veranderlijke waarde ligt met behulp van de nieuwe elasticiteitstheorie van Prof. Bach en de daaruit voortvloeiende nieuwe buigingstheone thans een geheel vela van studie open om die theorie wat meer in overeenstemming te brengen met de praktijk. . „p

Ten slotte mijn welgemeenden dank aan den Ingenieur a. r. Maas Geesteranus, voor zijne zeer gewaardeerde hulp, aan Professor Rahusen voor zijne goede wenken, en aan „L>e Ingenieur" voor zijne gastvrijheid.

6 L. A. Sanders.

Amsterdam, Maart 1898.

ERRATA.

Aangezien door den teekenaar-autographist bij het copieeren der teekeningen eenige fouten zijn gemaakt, verzoek ik den lezers ae volgende rectificaties te willen aanbrengen :

In fig. 4 staat: Eb E2, E3, Et, E5, dit moet zijn: *i, *2> f3, <4, *5-

In fig. 4a staat: Ey, lees: ey.

In fig. 10 staat: iPV, 2PF, fv, 4FF, bFV, dit moet zijn: \\ 2% 3P*, 4Pr, 5P*.

In fig. 11 staat: ^ J/|, Kf, j/f, j/f *

moet zijn: ±, \/TL

In de fig. 38 en 40 moet h ingevuld worden tusschen den bovenkant van den balk en het hart der trekstaven. In fig. 62 moeten de drukspanningen vermenigvuldigd worden met

de verhouding -~.

p

In hoofdstuk VII, 2e regel staat: St = j/" st9 — t-, dit moet

p

zijn: Sd - l/~ St9— ' z

In formule (234) staat: - ' (1 ~ ^ + { z—e)' ? +

dit moet zijn: - • Q - + \ (z-eY f +

INGEZONDEN STUKKEN.

Geachte Heer.

Ik kan niet nalaten er uwe aandacht op te vestigen dat in het Zeitschrift des oesterr. Ing.- und Architekten-Vereines van 22 April, zoowel als in het Zeitschrift des Vereines Deutscher Jngenieure van 23 April precies dezelfde theorie voorkomt, als door den heer Sanders in «De Ingenieur» van 9 Apnl en volgende nummers ontwikkeld.

Ik wensch «De Ingenieur» geluk met deze prioriteit. Hoogachtend

H. P. Maas Geesteranus.

STATEN-GENER AA L.

Bij Koninklijke Boodschap van 14 April 1898 is bij de Tweede Kamer ingekomen een wetsontwerp tot bevordering van den aanleg en regeling van de exploitatie van een locaalspoorweg van Zwolle naar Delfzijl met zijtakken naar Almelo en naar Assen (Noordoosterlocaalspoorweg.)

De drie voornaamste artikelen van dit ontwerp luiden als volgt:

Art. 1.

De Ministers van Waterstaat, Handel en Nijverheid en van Financiën worden gemachtigd in het maatschappelijk kapitaal eener op te

richten naamlooze vennootschap, welke zich ten doel stelt den aanleg en de exploitatie te verzekeren van een locaalspoorweg van Zwolle naar Delfzijl, met zijtakken naar Almelo en naar Assen (Noordoosterlocaalspoorweg) namens den Staat deel te nemen voor een bedrag van vier millioen gulden (f 4,000,000) of zooveel minder als de kosten van aanleg van den spoorweg minder dan zes millioen gulden (f6,000,000) mochten bedragen.

Art. 2.

De in het vorige artikel genoemde Ministers worden gemachtigd namens den Staat de in ontwerp bij deze wet gevoegde overeenkomst aan te gaan met de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen en de in art. 1 bedoelde naamlooze vennootschap, welke daarin onderscheidenlijk worden aangeduid als „de Onderneming" en ,,de Maatschappij", nadat in artikel 1 van dat .ontwerp de dagteekening van de beschikking zal zijn ingevuld, waarbij de concessie voor den aanleg en de exploitatie van den in het vorige artikel genoemden spoorweg, zal worden verleend.

Art. 3.

Artikel 49 der wet van 9 April 1875 (Staatsblad no. 67) is, zoolang de in het vorige artikel bedoelde overeenkomst van kracht blijft, niet van toepassing op den in art. 1 genoemden spoorweg

Aan de M. v. T. wordt het volgende ontleend :

„De ■wenschelijkheid van den aanleg van een locaalspoorweg in het noordoostelijk deel van ons land is in de Vertegenwoordiging herhaaldelijk ter sprake gebracht en ook door de ondergeteekenden, kort na hun eerste optreden aan het bewind in 1891, erkend. Vermits echter moest worden vastgehouden aan het stelsel, dat locaalverbindingen voor Begeeringssteun slechts in aanmerking kunnen komen op voorwaarde, dat de onmiddellijk belanghebbenden zich daarvoor geldelijke opoffering willen getroosten, waren aan het tot stand brengen van den Noordoosterspoorweg, die, ofschoon van localen aard, zich over büna 200 kilometer zou uitstrekken, eigenaardige moeilijkheden verbonden. Het is den ondergeteekenden aangenaam dat die bezwaren thans door samenwerking van de Regeenng, de streek en de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen tot oplossing zijn gebracht, zoodat zij eene voordracht tot bevordering van den aanleg van bedoelden spoorweg aan de Vertegenwoordiging mogen aanbieden.

Tot toelichting daarvan meenen zij met een enkel woord te moeten mededeelen hetgeen betreffende deze zaak is voorgevallen sedert de door den ambtsvoorganger van den eerstondergeteekende bij de behandeling van de begrooting van zijn Departement over 1897 afgelegde verklaringen. Door dien bewindsman werd bij die gelegenheid medegedeeld, dat de belanghebbende provinciale en gemeentebesturen en particulieren zich bereid hadden betoond om eene som van ongeveer f2,000 000 voor den spoorweg bijeen te brengen, dat aan den Baad van Toezicht op de Spoorwegdiensten was opgedragen eene uitgewerkte begrootin»- samen te stellen en dat met de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen onderhandelingen waren aangeknoopt over het aangaan van een exploitatie-contract. Nadat deze begrooting was ontvangen en overeenstemming was verkregen met de E^P1™"^:™^ schappij, werd aan het Comité voor den spoorweg dd. 27 J»nu*rl föy' geschreven dat de Begeering bereid was tot deelneming in het kapitaal der vennootschap, ten behoeve van de oprichting waarvan het Oomrté inschriivingen had bijeengebracht, tot een bedrag van f4,000 000, of zooveel minder als de kosten van aanleg van den spoorweg zonder rollend materieel en roerenden inventaris zullen blijven beneden de som van f 6 000 000 onder voorwaarde, dat de bijdrage van de streek het toeaezeade 'bedrag van f2,000,000 zou bereiken. Bij deze missive werd tevens overgelegd het ontwerp van het exploitatie-contract, dat de Begeering verklaarde met de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen en de Noordoosterlocaalspoorweg-maatschappij te willen aangaan. Te^en dit ontwerp bracht het Comité eenige bedenkingen in het midden "waarop hieronder zal worden teruggekomen. Ofschoon eerst door dé Begeering en later door het Comité zelf bij de Exploitatiemaatschappij ingestelde pogingen om betere voorwaarden te bedingen, schipbreuk leden, heeft het Comité zich aanvankelijk bij deze ontwerpregeling nedergelegd, en zich met overlegging daarvan gewend tot de besturen en de particulieren, die aanvankelijk bijdragen of inschrijvingen hadden toegezegd en hun de vraag voorgelegd, of zij op den grondsla? van deze regeling hunne toegezegde inschrijvingen wilden gestand doen. In den nazomer bracht het Comité verslag uit van den stand der zaak, waaruit bleek dat aan de van de streek gevorderde bijdrage van f2,000,000 nog eene som van ongeveer f 450,000 zou ontbreken, zelfs indien enkele onaannemelijke voorwaarden, door sommige inschrijvers gesteld, zouden worden ingetrokken K„„tl]r.Pn

Het Comité gaf echter de hoop niet op dat de P^^S^n in hunne vergadering van November 1897 tot eenige XeAo°°?° 1,7 hunne reeds toegezegde of in uitzicht gestelde deelneming zouden besluiten.

§ 2 In dezen toestand vonden de ondergeteekenden kort aanvaarding van het bewind de zaak van den \oor^teriocaalspooiweg Zii meenden den uitslag der pogingen van het Comité om de geSe som van f2,000,000 bfeer, teVengen met te moete^ f™^* voor de bepaling van hunne gedragslijn m deze. i\a ernstige overwe ring hebben zij gemeend hetgeen door _ hunne ambtsvoorgangers was voorbereid om deze zaak tot een goed einde te brengen, te moeten m