M 35-

322

Voor het jaar 1899 worden getijtafels, gevende zoowel hoogte als tijd van hoogwater, van Quebec, Halifax en St. John volgens de methode der harmonische analyse samengesteld met behulp van den getij voorspeller van Robeets te Londen.

Het Rapport vermeldt nog eenige bizonderheden aangaande de registreerende peilschalen. Op de hoofdstations, die 's winters niet te bereiken waren, moest gezorgd worden dat geen defect kon ontstaan, waarvan een stilstand der waarnemingen het gevolg zou zijn. Daarom werd het uurwerk afneembaar aan het vaste deel van het instrument bevestigd en een reserve-uurwerk er bij aangebracht.

Ook heeft men gezocht naar een goed materiaal voor den draad om den drijver aan op te hangen, waar wij in ons land platinadraad voor gebruiken. Koper is te zacht; geelkoper wordt te bros na zekeren tijd door de zwavelhoudende dampen van de verwarmingslamp. Men heeft daarom aluminiumketting genomen, wat goed schijnt te zullen voldoen.

Men wenscht in het vervolg soortgelijke getijwaarnemingen voort te zetten in de Beneden St. Laurens-rivier, de Fundybaai en langs de Atlantische kust van Cape Breton-eiland en Nova Scotia. Aldus zou men in deze streken den tijd van hoogwater leeren berekenen, wat niet alleen van direct plaatselijk nut zou zijn, maar ook dienstig voor de scheepvaart door het verband dat bestaat tusschen den tijd der sterke getijstroomen met dien van de verticale getijbeweging.

Wij mogen dus ook in volgende jaren belangrijke verhandelingen van de „Tidal Survey" tegemoet zien.

F. L. Ortt.

Nieuwste gegevens omtrent de vaardiepte in verschillende havens der Vereenigde Staten van Noord-Amerika.

De opgaven zijn van Januari—Februari 1898 en ontleend aan de «Annalen der Hydrographie und Maritimen Meteorologie» van Maart 1898.

New-York. Met 8.5 M. diepgang kan de baar gepasseerd worden van 2 uur vóór tot 2 uur na H.W. Bij krachtige oostelijke winden is wegens de hooge oostelijke deining voorzichtigheid noodig en dient men de baar liefst alleen bij hoogwater over te varen.

Baltimore. Het kanaal tusschen Sandy Point en de haven van Baltimore is in den laatsten tijd bij gemiddelden waterstand bevaarbaar voor schepen met 8.4 M. diepgang.

Portland (Maine). Schepen met 6.1 M. diepgang kunnen ten allen tijde de haven in- en uitloopen.

Boston. Schepen met 6.2 M. diepgang kunnen ten allen tijde in- en uitloopen. O.

VERGADERING

van

HET KOHIÏÏKL.IJK IHSTITUUT

van

INGENIEURS.

Op Dinsdag den 14en dezer vergaderde het Kon. Instituut van Ingenieurs in het lokaal «Diligentia» alhier.

Nadat de rekening en verantwoording der inkomsten en uitgaven over het jaar 1897—1898, benevens de notulen der vorige vergadering waren goedgekeurd, herdacht de president, de heer j. F. W. Conrad, het afgestorven lid Jhr. W. j. Backer, die zich zeer verdienstelijk had gemaakt op waterstaatkundig gebied.

Hierna werd mededeeling gedaan van de ontvangen giften, en deed vervolgens de secretaris voorlezing van een ingekomen brief van zijn voorganger, den heer J. Tideman, waarin deze in zeer waardeerende bewoordingen dank bracht voor de bizondere onderscheiding hem door zijne benoeming tot Honorair Secretaris ten deel gevallen, en voor het hem toegekende pensioen. De heer Tideman, in de vergadering tegenwoordig, voegde daaraan toe een woord van diepgevoelde erkentelijkheid en beval zich bij de leden in een vriendelijk aandenken aan. Vervolgens werd mededeeling gedaan van de ingekomen stukken, namelijk :

a. Brief van den hoofdingenieur van den Waterstaat in het 9de district, ten geleide van de weerkundige en waterwaarnemingen aan den Helder, gedurende de maanden Maart en April 1898.

b. Wijzigingen voorgesteld in het Concept-reglement van het Insti¬

tuut, door de Nederlandsche Vereeniging van Werktuig- en Scheepsbouwkundigen en die voor Electrotechniek.

c. Kennisgeving van uitstel van het te houden Congres over de eenvormigheid van de schroefdraad.

d. Kennisgeving van de bijwoning van de feestviering van het 50-jarig bestaan van de Société des Ingénieurs Civils door den President, het raadslid M. j. van Bosse en het lid j. de Koning.

e. Brief van het lid jhr. F L. Ortt, ten geleide van eene mededeeling over den invloed van wind en luchtdruk op den zeestand te Helder.

f. Brief van het Hoofdcomité voor de Veredeling van het Ambacht, met begeleidend schrijven van den vertegenwoordiger in dat Hoofdcomité, het lid W. j. van Geer.

Bij de bespreking van punt b betreffende de wijzigingen in het concept-reglement van het Instituut, ontspon zich eene korte discussie tusschen het lid Schroeder van der Kolk en den president over de uitnoodiging aan het lid Telders gedaan om aan de stemming over de artikelen van het Reglement deel te nemen. Die uitnoodiging was gedaan omdat genoemd lid een zeer werkzaam aandeel bij de samenstelling had gehad.

Bij punt d gat de president een verslag van de feestviering van de Société des Ingénieurs Civils, die zeer luisterrijk is geweest en waarbij ook een gedenkboek het licht zal zien. Door den president der Republiek werden de Nederlandsche vertegenwoordigers in zeer vleiende bewoordingen toegesproken en met hooge waardeering het bezoek van onze Koninginnen te Parijs herdacht.

Van het lid van Geer werd een brief voorgelezen, waarin hij als vertegenwoordiger in het hoofdcomité voor de Veredeling van het Ambacht, krachtig aanspoorde tot het verleenen van moreelen en flnancieelen steun aan de Vereeniging, die tot dat doel zal worden opgericht, waarop door de vergadering met algemeene stemmen besloten werd eene jaarlijksche subsidie van 100 gulden tot wederopzeggens toe te verleenen.

Hierna werd de discussie geopend over de mededeeling van het lid A. C. C. G. van Hemert, betreffende eenige opmerkingen omtrent theorie en waarneming bij het onderzoek van spoorwegbruggen, in de vorige vergadering door hem gedaan.

Het eerst voerde hierover het woord het lid Kist, die het door hem ingenomen standpunt door eenige aanhalingen uit zijn voordracht in de November-vergadering in herinnering bracht en vervolgens bij de door den heer van Hemert verkregen resultataten uitvoerig stilstond. Wat betreft de spanningen, die door de horizontale buiging der dwarsdragers ontstaan, kwam hij daarbij tot de conclusie, dat, ofschoon de heer van Hemert eene fraaie verklaring heeft gegeven van de verschillen in de waargenomen spanningen bij de beide bewegingsrichtingen van den trein, hij er toch niet in geslaagd is om het verschil te verklaren tuschen de verschijnselen, die zich voordoen aan den kant van de beweegbare en aan dien van de vaste oplegging.

Bij de berekening van de verticale buigingsspanningen merkt hij op, dat minder goede overeenstemming tusschen berekening en waarneming zou verkregen zijn, wanneer de gegevens anders waren gekozen en nog andere invloeden waren in rekening gebracht. Hij blijft dus bij zijn oordeel, dat de spanningen met een eenigszins voldoenden graad van nauwkeurigheid niet door berekening kunnen gevonden worden; hij is het echter met den heer van Hemert eens, dat ook voor het empirische onderzoek de berekening desniettemin van waarde is.

Het lid Schroeder van der Kolk geeft nog de reden op waarom in Duitschland meer waarde wordt gehecht aan de berekening dan bij ons. Deze zou volgens hem hierin gelegen zijn, dat men daar wegens de uitgebreidheid van het spoorwegnet en de minder gunstige ervaringen met spanningmeters opgedaan, deze eenvoudig niet in genoegzamen getale voorhanden heeft. Verder deelt hij nog verschillende gevallen mede, waarbij de waarneming gebreken eener brug aan den dag bracht, waarop men bij de berekening niet zou gekomen zijn. Hoewel erkennende, dat theorie en waarneming hand in hand behooren te gaan, meent ook hij dat alleen de waarneming in staat is om de grootte van de spanningen te bepalen.

De heer van Hemert, hierop repliceerende, zegt na de verklaringen der beide sprekers, dat waarneming en berekening elkaar zooveel mogelijk behooren aan te vullen, zijn doel bereikt te hebben, daar dit in hoofdzaak ook de strekking geweest is van zijne voordracht. Het lag niet in zijn bedoeling eene volledige verklaring te geven van de waargenomen spanningen, omdat daartoe de gegevens ontbraken, maar alleen aan te toonen, dat de waarneming alléén ook niet voldoende is om uit het waargen om ene betrouwbare conclusiën te maken voor andere toestanden dan bij de proef voorkwamen, en tevens om den indruk weg te nemen, dien de voordracht van het lid Kist bij hem gewekt had, als zoude de theorie in het onderhavige geval in het geheel geen uitgangspunt hebben om het waargenomene te verklaren.

Voorts acht hij eene zoo groote nauwkeurigheid bij de berekening niet noodig, wanneer men alle ongunstigste omstandigheden, die zich met mogelijkheid kunnen voordoen, laat samenwerken, hetgeen bij de waarneming niet kan gebeuren, en wanneer men de resulteerende spanning voldoende onder de grens van veerkracht houdt. Het ligt allerminst in zijne bedoeling om de waarnemingen af te schaffen, maar wel zou hij wenschen, dat deze zoodanig werden ingericht, dat ook de theorie daaruit de noodige grondslagen voor de berekening kon putten, vooral ook met het oog op nog te construeeren bruggen.

Nadat nog op enkele punten van gedachten is gewisseld, dankt de voorzitter den heer van Hemert en de beide leden die aan de discussiën hebben deelgenomen.