344

Zeer weinig vreezende, dat het noodig zal wezen een_ uitspraak van deskundigen door een vonnis te doen eerbiedigen, blijft voor mij deze wijze van arbitreeren de meest aanbevelenswaardige ; vooral wanneer daarmede gepaard gaat het stellen van hoogere eischen aan de aannemers, zoodat men beter verzekerd is te handelen met een degelijk man, niet in staat in contractbreuk heil te zoeken.

Hier komt voor gemeenten nog een eigenaardige kwestie bij. Een gemeentebestuur mag niet tot een proces overgaan zonder toestemming van den Raad, en dit raadsbesluit moet weêr geapprobeerd zijn door Ged. Staten. Hoe kan dat gemeentebestuur nu vooraf bij bestek de gemeente binden om te zullen procedeeren over een geschil dat nog niet bekend is, dat slechts eventueel kan ontstaan. Want het geding voor scheidslieden is een proces, de scheidslieden zijn rechters en hun vonnis heeft kracht van executie. Geheel iets and.ers is de beslechting door deskundigen, die geen rechters zijn, wier uitspraak geen vonnis is; deze arbitrage is een middel ter voorkoming van proces.

Mij rest nog even na te gaan, in hoeverre de regeling der Geschillen van de Algemeene Administratieve Voorschriften door deze Vereeniging uitgegeven, beantwoordt aan de gegeven beschouwingen en overeenkomt met hetgeen tegenwoordig wordt gewenscht.

U zult daarbij niet verlangen dat ik de verschillende artikelen met u doorloop en de détails van de regeling bespreek. Een talrijke vergadering is niet de gelegenheid tot een vruchbare behandeling daarvan en trouwens het beginsel der arbitrage is hier hoofdzaak.

Ik heb reeds vroeger gezegd, dat de Commissie destijds ten onrechte heeft aangenomen, dat art. 1501 van het Burgerlijk Wetboek hier toepasselijk zou zijn. Hierdoor meende de Commissie te moeten aannemen dat er bindende en niet bindende uitspraken van „deskundigen" zijn. Zij meende dat deskundigen uitspraak mogen doen waar het de hoegrootheid der koopwaar, de hoegrootheid der schade en dergelijke te waardeeren grootheden aangaat, doch niet waar het een geschil over den zin van het contract betreft.

Dit schijnt onjuist en in de A. V. van Waterstaat is de arbitrage van deskundigen aangenomen o. a. over den aard van het werk, terwijl deze niet wordt toegelaten bij verschillen over de hoedanigheid der bouwstoffen.

De beoordeeling door deskundigen is niet door de wet geregeld en is op zich zelf in geen geval bindend, doch partijen zijn, zoo zij meerderjarig zijn en niet onder curateele staan, bevoegd in hun contract een dergelijke arbitrage op te nemen en bindend te verklaren en dan is de uitspraak der deskundigen even bindend als iedere andere contractsbepaling. Uit de le al. van § 49 der A. A. V. kunnen de woorden „waarin de wet zulks veroorlooft" daarom vervallen en evenzoo een daarmede overeenkomende bepaling in § 50 Scheidslieden. Wordt het nu echter zoodoende mogelijk de deskundigen als arbiters voor alle geschillen te kiezen, dan kan met verwijzing naar de A. A. V. niet meer worden volstaan en dient het bestek duidelijk te omschrijven wat men dienaangaande wenscht. Maar daarbij rijst de vraag of, nu de taak van een „deskundige" een even gewichtige kan worden als die van een scheidsman, er nog reden is waarborgen te eischen voor de ontwikkeling en de positie van den scheidsman zooals in § 50 geschiedt, en deze eisch niet te stellen voor „deskundigen"; ik meen dat dit geen verschil mag maken.

Nu is de eisch zooals die in § 50 is gesteld, m. i. eenigszms onbillijk. Door bij een dergelijke arbitrage de aannemers als beoordeelaars niet toe te laten, brengt men de beslissing geheel in handen van menschen, die gewoon zijn deze onderwerpen van den kant der directie te beschouwen. Daarenboven is de vraag of de eisch houdbaar is, indien partijen niet over de keuze eens kunnen worden en een rechterlijke autoriteit de benoeming zal doen. Deze zal bij scheidslieden geheel vrij zijn in zijn keuze en ook bij deskundigen dit wenschen te zijn. .„

Hoewel ik om kwade praktijken bij minder vertrouwbare aannemers te voorkomen, de wenschelijkheid moet erkennen bepaalde eischen aan de deskundigen en scheidsmannen te stellen ik zie geen middel daartoe. Misschien dat een uwer hiertoe de weg weet aan te wijzen.

Een ander moeilijk punt is de vergoeding der deskundigen en scheidslieden. Deze is voor de laatsten in de A. A. V. gelimiteerd, voor de eersten niet. Ik acht het beter voor geen van beiden een grens te bepalen en te volstaan met te verwijzen naar de honorarium-tabel der Vereeniging. Een grens wordt soms wel eens beschouwd als een gepubliceerde raming, waar men niet al te ver van verwijderd moet blijven en dan zou het wat duur worden. Te hooge rekeningen, vooral als de aannemer en zijn deskundige of scheidsman daaromtrent samen overeenkomen, zullen de verliezende besteders toch wel niet kunnen voorkomen.

Ook hier kan slechts de soliditeit des aannemers de gewenschte waarborg geven tegen kwade praktijken en zijn derhalve hoogere eischen aan de aannemers noodig zal arbitrage tot tevredenheid der partijen algemeen kunnen worden ingevoerd.

Onze A. A. V. zijn, wat het hoofdstuk geschillen betreft, met veel sympathie in de aannemerswereld ontvangen.

Laten wij onze daad van 18 Juli 1891 nu bekrachtigen, doch niet vergeten dat terzelfder tijd het hoofdstuk Gunning werd aangenomen, dat gegrond is op de overtuiging dat de gunning aan den minsten inschrijver niet als regel dient te olijven aangenomen.

Ten einde de bespreking te vergemakkelijken heb ik gevolg gegeven aan het verlangen van het bestuur en de geest van het behandelde nader uitgedrukt in de u reeds bekende conclusiën.

a. De billijkheid vordert dat bij het aannemmgs-contract de rechtsgelijkheid van besteder en aannemer worde erkend, en bij voorkomende geschillen de beslissing niet aan den besteder verblijve.

b. Waar de besteder hierdoor echter een wapen tegenover ondeugdelijke aannemers uit handen geeft, is het wenschelijk te gelijker tijd strenger eischen aan de aannemers te stellen, zoodat meerder zekerheid worde verkregen in den gelijkgerechtigden medecontractant een degelijke wederpartij te vinden.

c. Ten einde bij voorkomende geschillen de beslechting op de goedkoopste en snelste wijze te verkrijgen door vakkundige beoordeelaars, is het wenscheiijk scheidsrechterlijke uitspraak voor alle geschillen aan te nemen, hetzij door deskundigen, hetzij door scheidsmannen, doch bij voorkeur door de eersten.

D. E. C. Knuttel.

Gegalvaniseerd gegolfd plaatijzer als dakbedekking van stationsoverkappingen.

(Vervolg van bladz. 334).

Bij de vergelijking van de gogalvaniseerde bedekkingen tegenover de geverfde — niet verzinkte — bedekkingen (zie het slot van onze mededeeling in het vorig nummer) hielden wii meer in het bijzonder het oog gevestigd op de bedekkingen van sterk aan rook en stoom blootgestelde sporenoverkappingen. . .

Bij de bedekkingen van sporenoverkappingen die m zeer gunstige omstandigheden verkeeren of bij perronoverkappmgen zal het verschil niet minder treffend zijn.

In aanmerking nemende dat de leeftijd van de minde blootgestelde, — nog niet vernieuwde — gedeelten te Zwolle en Rotterdam D.P. op 25—30 jaar te stellen is, zal men ons niet van optimisme kunnen beschuldigen, indien wij voor perronoverkappingen aan de geverfde gegolfde bedekkingen een levensduur van minstens 35 jaren durven voorspellen.

Uit het bovenstaande verslag hebben wij gezien dat met alleen bij de gegalvaniseerde platen van de sporenoverdekkingen, maar ook bij die der perronoverkappingen, (b.v. Geldermalsen, Venlo, Nijmegen enz.) binnen tien jaren de roestvorming zulk een omvang aanneemt, dat het aanbrengen van nieuwe beschermende lagen noodig wordt. Het is duidelijk, dat deze bedekkkingen met plaatselijk vernielde zinklaag — zonder veel onderhoud en herstelling — nooit zouden bereiken den leeftijd van 30—35 jaren.

Men zou de tegenwerping kunnen maken dat het niet juist is eene vergelijking te trekken tusschen bedekkingen als de niet gegalvaniseerde, die bij elke verving weer opnieuw van een beschermende laag voorzien worden, en ongeverfde gegalvaniseerde bedekkingen, waaraan geen onderhoud geschiedt,