419

M 33.

waarvoor echter hier verwezen zij naar de bekende werken van Osthoff, Schwaez e. a. (1)

Met een enkel woord moge echter nog worden gewezen op het groote gewicht dezer zaak voor onze steden en in onzen tijd, waarin de behartiging der belangen der volksgezondheid meer en meer op den voorgrond treedt. Niets meer dan persoonlijk bezoek aan deze slachthuizen versterkt den indruk der noodzakelijkheid om al hetgeen daar geschiedt in ruime en luchtige hallen te lokaliseeren, in plaats van gelijk thans bijna overal plaats heeft, het slachten en de behandeling van het vleesch te doen plaats hebben in gebrekkige vertrekken met onvoldoende lucht en afvoer. Niet gering moet ook worden geacht de verbetering van het toezicht op ongezond vleesch, terwijl ook als een voordeel is aan te merken dat het slachten in een gemeenschappelijke hal een zekere controle der slachters onderling geeft. Wellicht verhoogt dit ook het besef, dat de spreuk beoogt te bevorderen die men in sommige Duitsche slachthuizen op den wand vindt geschilderd en die luidt:

Blutig ist ja Dein Amt, o Schlachter, d'rum übe es menschlich, Schaffe nicht Leiden dem Thier, das Du zu tödten bestimmt; Leit es mit schonender Hand und tödte es sicher und eilig Wünschest du selber ja auch: Kame doch sanft mir der Tod.

Aug. 1898. J. de Koning.

Bijdrage tot de oplossings-theorie van ijzer en staal,

HANNS Baron v. JüPTNER.

(Be voorjaars-vergadering van het «.Iron and Steel-Institute» aangeboden den 5 Mei 1898.) Vertaald door J. L. Terneden. (Slot, vervolg van bladz. 360.) Bijzonder interessant zijn de onderzoekingen van Roozeboom (2) omtrent de hydraten van het ijzerchloride, welke wij diensvolgens iets uitvoeriger (3) willen bespreken.

Onderstaand diagram (Fig. 1) (4) geeft een goed overzicht van

Fig. 1.

51

de heerschende evenwichts-verhoudingen bij waterhoudende ijzerchlorid-oplossingen. Gaan wij van het evenwicht water + ijs uit, en voegen ijzerchloride toe, dan resulteert de kromme AB, d. i. de kromme der vriespunts-verlaging van water door toezetting van ijs. Bij omstreeks — 55° is het verzadigingspunt van het hydraat van 12 H2 O bereikt, B geeft dus het punt aan, waar het zoogenaamde kryohydraat, d. i. een mechanisch mengsel van ijs en vast zout, afscheidt. Een verdere toezetting van ijzerchloride doet het ijs verdwijnen;

(1) Ik heb hieromtrent trouwens eens een en ander medegedeeld in de Vragen v/d Dag 1895.

2) «Zeitschrift für phys. Chemie» 10, blz. 477.

3) Volgens Nernst: «Theoretische Chemie», aan welk leerboek ook de rn°)\1Vw''n^ voor ^e vroeêer gebezigde vergelijkingen is te ontleenen.

4) Waarin de abcissen temperaten in 0° C, de ordinaten de samenstelling der oplossing in moleculen Fe2 CT6 per 100 H20 voorstellen.

wij verkrijgen op de kromme BC de oplosbaarheids-kromme van het hydraat met 12 H2 O. Bij 37° is de concentratie deiverzadigde oplossing gelijk aan die van het verzadigde hydraat geworden; bij deze temperatuur verstijft eene oplossing van de samenstelling Fe2 Ole + 12H2 O gladweg tot een vast hydraat of verandert het vaste hydraat gladweg in eene homogene vloeistof; 37° is dus het smeltpunt van het hydraat. Zet men bij het gesmolten hydraat water vrij ijzerchloride toe, dan ontstaat de kromme CBN; de beide vertakkingen, die van O uitgaan, zijn te beschouwen als de krommen, welke door bijvoeging van S20 (CB) of van Fe2 Ot„ (CBN) met de verwekte vriespunts-verlaging van elk hydraat overeenkomen. Beneden het smeltpunt van het zuivere hydraat zijn dus twee verzadigde oplossingen verkrijgbaar, waarvan de eene meer, de andere minder water bevat, dan het met de oplossing in evenwicht zijnde hydraat.

Van gelijken aard zijn de krommen voor het hydraat met 7 E20 (DEF), met 5 H20 (FGH) en met 4 H2O (HIK); bij K heeft de bijna rechtlijnig loopende oplosbaarheids-kromme van het water vrije ijzerchloride aansluiting; de smeltpunten dezer hydraten liggen dus bij E (32,5°) Gr (56«) en I (73,5°).

De kromme deelen BN, FM, DO, FP, HR komen met stabiele toestanden overeen; in de snijpunten B zijn ijs en het waterrijkste hydraat, in B, F, H, telkens de naastliggende hydraten, in E eindelijk het waterarmste hydraat en watervrij zout met elkander in evenwicht; de samenstelling der oplosssing ligt in al deze punten tusschen die der beide vaste lichamen, omdat daarbij steeds de tweede vertakking der oplossingskromme met de eerste vertakking van het naastlagere hydraat samenvallen. De aangegeven punten liggen bij — 55°, bij 27,4°, 30°, 55°, 66°, en geven tevens de temperaturen aan, waarbij de oplossingen tot mengsels van de beide hydraten verstijven.

Om een aanschouwelijk overzicht van de optredende^ verhoudingen te verkrijgen, stelle men zich de concentratie en temperatuur eener ijzerchlorid-oplossing voor, aangegeven door een punt, dat rechts van het door de kromme lijnen A B C DEFG-HIKL begrensd gebied ligt; door afkoeling doorloopt de oplossing allereerst eene horizontale lijn van gelijkblijvende samenstelling, en zal, bij eene bepaalde temperatuur een der kromme deelen, b.v. F4 G4 H, snijden. Oververzadiging uitgesloten, zal op dit oogenblik afscheiding van het vaste lichaam daar volgen, waartoe het krommedeel behoort, dus b.v. van Fe2 Cl6 . 5 H2 O; bij verdere afkoeling zal de kromme nog lagere temperaturen doorloopen, _ totdat men haar eindpunt bereikt, waar nog een tweede vast lichaam optreedt en eene volledige verstijving plaats heeft. Wanneer de oplossing nauwkeurig de samenstelling van een hydraat, bezat, dan zou zij bij eene smelttemperatuur, wanneer zij eene samenstelling bezat, overeenkomstig met een der snijpunten van de kromme van twee naast elkander liggende hydraten, dan zou zij bij die temperaturen volkomen verstijven. (1) Een merkwaardig verloop zou men bij het verdampen eener ijzerchlorid-oplossing waarnemen, het meest in het oog loopend tusschen 30° en 32°; daar zou eene verdunde oplossing, door het onttrekken van waterdamp, allereerst indrogen tot Fe.2 Cl6 .12 H2 O, daarna vloeibaar worden, dan verdrogen tot Fe2 Cl6. 7 H.2 O, nogmaals vloeibaar worden en ten derden male indrogen tot Fe3 Cl6 . 5H2 O en de geheele opvolgende rij dezer verschijnselen komt met st tbiele toestanden overeen.

Zooals uit de krommen BCB, BEF enz. blijkt, ontstaan binnen bepaalde temperatuur-intervallen twee verzadigde oplossingen van verschillende samenstelling, die met het vaste hydraat in evenwicht zijn; hiervan bevat de eene steeds meer, de andere minder water dan het vaste hydraat. Beide zijn echter volkomen stabiel en volstrekt niet oververzadigd. Oververzadiging komt eerst bij eene oplossing voor, welke tot een links van de kromme AB C BEF GEIKL liggend punt behoort; door aanbrenging van een deel van het betreffend vaste hydraat wordt de oververzadiging opgeheven, waarbij, al naar omstandigheden, haar gehalte__aan ijzerchloride kleiner of grooter wordt, al naarmate zij eene verzadigde oplossing van de eerste of van de tweede categorie daarstelt.

Beschouwen wij nu het optreden van koolstot houdend ijzer. Indien gesmolten koolstofrijk ijzer (d. i. onder deze omstan-

(1) Beide gevallen zijn goede voorbeelden voor de beide bestaarde naturen van eutektische mengsels.