M 40.

498

ruw-ijzerproducten in de gelegenheid was geweest zijn fabri- 1 katen te verbeteren; terwijl Mr. Snelus op den hoogen ouderdom van de Zweedsche ijzerindustrie wees. Zoo had men b.v. in een Wikinger boot ijzeren klinknagels gevonden, nog zoo volkomen gaaf en gezond, alsof zij „gisteren" waren geslagen, terwijl er een spanne tijds van ruim 1000 jaren over verstreken is.

Het tweede punt bestond in eene voordracht van Prof. | Gr. Nordenstböm, „Eerste en eigenaardige kenmerken van de Zweedsche ijzer'er■ts-bergbouw''.

Spreker besprak niet alleen de wijze der ertswinning, maar stond ook uitvoerig bij de geologie van het land stil. Een deel der verhandeling beschreef de toepassing van magnetische instrumenten bij het opsporen van ijzerertsen en daarbij bleek, dat het gebruik van de magneetnaald tot het vaststellen van het voorhanden zijn en de uitgestrektheid van de ertsbedding in Zweden meer dan in andere landen algemeen is. Hij wijdde verder uit over de methoden, welke tot bepaling van magneetijzersteen-beddingen, met behulp van den magneetnaald gebruikelijk zijn. Deze handelwijze wordt het best daardoor gekenmerkt, dat zij in eene omkeering dier methoden bestaat, welke tot bestemming der constanten van het aardmagnetisme worden gebezigd. Een ander interessant kenmerk van den Zweedschen bergbouw bestaat in het gebruik van magnetische separatoren tot verbetering van phosphorhoudende en minder waardige ijzerertsen en in het gebruik der electriciteit in de groeven, welke door waterval- | len over aanzienlijke afstanden wordt gewonnen.

De President van het Instituut, Martin, wees er op, dat de enorme uitvoer van de Spaansche ertsen al spoedig tot de uitputting van alle daar bekende ertsbeddingen leiden moet. Hij maakte verder opmerkzaam, dat in Zweden de ertsen in het gesteente der primaire-periode voorkomen, terwijl in \ Engeland en in Spanje ertsen slechts in later ontstane ertsbeddingen worden gevonden. Dit feit leidt tot de vraag, of niet op andere punten der wereld ertsen ook nog in gesteente te vinden zijn, dat in hetzelfde tijdperk van de ertshoudende beddingen in Zweden is ontstaan.

Nu volgde de bekende, in Zweden geboren, maar sedert lang in Londen woonachtige Mr. C. P. Sandberg met eene verhandeling over: „ Oevaren bij het gebruik van te harde spoorstaven".

Het was eene beknopte verhandeling, die echter tot levendige discussie aanleiding gaf. Bij de vervaardiging van spoorstaven in Zweden, sprak hij, heeft men steeds naar eene j middelbare hardheid gestreefd, zoo ook naar de aanwezigheid van een minimum phosphor, omdat het koude klimaat sterk phosphorhoudende rails broos maakt. Later heeft echter de grootere rijsnelheid en de sterkere belasting der assen in Zwe- j den, evenals in andere landen, den wensch naar een harder staal doen ontstaan, om afbrokkeling of stuk stooten der einden te verhoeden. Diensvolgens had men het ijzer een grooter gehalte aan koolstof, 0.35 tot 0.45 pCt., gegeven, ook meer mangaan tot 1 pCt. toegelaten, daarentegen het siliciumgehalte op 0.1 pCt. en het phosphorgehalte op 0.015 pCt. gereduceerd.

In Amerika zijn nog harder rails in gebruik, waar een koolstofgehalte van 0.50, zelfs 0.60 pCt. en nog hooger is toegestaan. Spreker maakt op het gevaar opmerkzaam, dat met staven van een dergelijke chemische samenstelling ontstaat, omdat zij de broosheid sterk doet toenemen en aanleiding tot spoorwegonheilen geeft. Terwijl het volgens zijne meening nog volstrekt niet zeker is, dat een hardere spoorstaaf aan geringere slijtage is blootgesteld, moet ook het afbrokkelen der einden door het verkrijgen van gladdere kantoppervlakken worden bevorderd.

In de daaropvolgende debatten werd deze meening even krachtig ondersteund, als ook tegengesproken, voornamelijk door den Amerikaan Htjnt. Hij beweerde, dat een der door Sandberg aangevoerde Amerikaansche autoriteiten, de broosheid der rails tegenwoordig niet meer aan de hardheid toeschrijft. Overigens heeft de zaak ook een commercieele zijde en mag men niet uit het oog verliezen, dat met de vermeerdering van het phosphorgehalte in het ijzer, ook het koolstofgehalte grooter wordt. Onder 80,000 ton spoorstaven met hoog koolstofgehalte, die in Amerika, waar de temperatuursverschillen aanzienlijk zijn te noemen, in gebruik zijn, heeft men slechts twee spoorstaafbreuken kunnen aanwijzen. Deze rails hadden 80 Pound per Yard gewogen.

Hij meende verder dat hardere qualiteiten met 0.6, ja zelfs

0.7 pCt. koolstof te verkiezen zijn, omdat dan lichtere doorsneden kunnen worden genomen en de afslijting geringer is.

Directeur Greiner, van Seraing, wees op de ervaring bij het Belgische spoorwezen, dat de slijtage bij rails met 0.35 pCt. koolstof, onder zeer sterk verkeer, buitengewoon gering was geweest.

Tot overeenstemming kwam men intusschen niet; iedere partij bleef bij hare meening; slechts daarin was men eensgezind, dat een meer voorzichtige behandeling der spoorstaven, na den laatsten cylinder-doorgang bij het afkoelen en het richten raadzaam is; men kon, werd verzekerd, aan deze zijde van den Atlantischen Oceaan van de tegenwoordige Amerikaansche praktijk, op dit punt nog wel iets leeren.

President Martin releveerde, dat Sandbebg en de Amerikaansche afgevaardigde niet zoo scherp tegenover elkander stonden, als het wel scheen. Den Amerikanen veroorzaakt het vervaardigen hunner rails met hoog koolstofgehalte weinig bezwaar, omdat zij bijna vrij zijn van niét-gewenschte bijmengsels. In de Amerikaansche spoorstaven is minder silicium aanwezig dan in de in Europa gewalste; als echter in een rail met hoog siliciumgehalte slechts 0.5 pCt. koolstof aanwezig is, dan zal de staaf zeer broos zijn.

De heer Hunt nam nogmaals het woord, om aan te toonen, dat hooge temperaturen het weefsel van het metaal niet verdichten. Spreker had tegen een hoog siliciumgehalte niets aan te voeren, slechts moet al het silicium, in het metaal voorhanden, uitgedreven en dan opnieuw silicium worden bijgevoegd, om solide ingots te verkrijgen.

Prof. Abnold geloofde, dat silicium op zich zelve het metaal niet benadeelt; de schadelijke werking ontstaat veeleer door de verbranding met zwavel, welke verbinding kristallen vormt, welke tot broosheid voeren.

Hiermede liep het debat ten einde.

De volgende verhandeling van den Directeur Greineb: Bedrijfsresultaten der hoogoven-gasmachine te Seraing, werd als gelezen aangenomen, en de verhandeling daarop verdaagd.

De tweede zitting van het congres, op 27 Aug. was aan de voorlezing van vier verhandelingen van meer technischen aard gewijd.

De eerste dezer voerde ten titel: „Over de hardheid, door het emailleerproces in staal veroorzaakt".

De titulatuur klinkt eenigszins bevreemdend, omdat de emailleering juist dat proces is, gebezigd om de hardheid en de broosheid van het metaal op te heffen.

De spreker Mr. Stead had echter voor zijne onderzoekingen en proefnemingen een volkomen nieuwe basis gekozen en verklaart overigens, tot heden slechts aan het begin der kennis van het door hem gekozen onderwerp te staan.

De geheele aangelegenheid is van zuiver wetenschappelijken aard, maar zal echter in den loop van hare verdere ontwikkeling steeds toenemend praktische beteekenis krijgen. Deze arbeid van Stead heeft ten doel, de voorwaarden op te sporen, welke tot de ontwikkeling van hardheid in staalplaten voert. Het is echter ondoenlijk zonder diagrammen en afbeeldingen zijner microscopische experimenten, waarmede hij zijne voordracht toelicht, een, zij het ook benaderend beeld, van den inhoud zijner rede weer te geven. Wijl daarenboven de grond der hardheid, eerst nog volledige opheldering vordert, kan deze zaak des te beter verdaagd worden en buiten bespreking blijven, omdat Stead bij latere gelegenheid daarop terugkomen en zijne gedane ontdekkingen mededeelen zal.

De volgende verhandeling van Prof. Abnold heette: Micro-chemie van het ondereensmeltings-proces.

Zooals reeds uit den titel valt af te leiden, is deze verhandeling eveneens eene zuiver technische, waarvan de inhoud, zonder hulpteekeningen en andere optische toelichting evenmin, in woorden alleen, kan worden herhaald. Zooals spreker constateerde, is het proces van het ondereensmelten of de cementatie, een der talrijke problemen van de rationeele wetenschap, hoofdzakelijk ten opzichte van den aard en den vorm, waaronder de koolstof van de houtskool in het ijzer overgaat. Voorloopig is vastgesteld, dat bij deze processen twee verschillende wijzen der vermenging in beschouwing komen, en de resultaten dezer vermengingsprocessen leveren, volgens zijne meening, het bewijs, dat het mogelijk kan zijn, ijzer tot zijn verzadigingspunt (0.9°/0 koolstof) beneden een temperatuur van omstreeks 800° C. te converteeren.

Anderzijds is Prof. Abnold de meening toegedaan, dat over-