M 40.

500

Noord-Ooster Locaalspoorwey. Met betrekking tot dezen spoorweg werd een nader onderzoek ingesteld aangaande de vermoedelijke kosten van exploitatie en de aansehaffingskosten van het rollend materieel, ten einde aldus te komen tot de bepaling van het cijfer dat daarvoor zou moeten worden opgenomen in de overeenkomst betreffende dezen spoorweg, te sluiten door den Staat, de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen en de op te richten Noord-Ooster locaalspoorwegMaatschappij. Voorts werd onderzocht in hoeverre het wenschelijk kan zijn in het voorloopig vastgestelde tracé alsnog wijzigingen aan te brengen.

Alkmaar—Hoorn. Onderzocht werden de ontwerpen voor het maken van grondwerken, kunstwerken enz. voor den spoorweg van HeerHugowaard naar Hoorn, benevens het concept-bestek enz. voor het maken van den ijzeren bovenbouw der bruggen in genoemden spoorweg.

Soesterberg—Baarn. Door den Minister werd goedgekeurd een bestek voor het maken van grond- en kunstwerken enz. van den locaalspoorweg van Soesterberg naar Baarn.

Haarlem—Amsterdam en Haarlem—Zandvoort. De ontwerp-voorwaarden van concessie, welke in 1895 aan den heer T. Sanders waren toegezonden, werden aangevuld in verband met het verzoek van den concessie-aanvrager om ook electriciteit als beweegkracht te mogen gebruiken. Ook werden in de ontwerp-voorwaarden bepalingen opgenomen waardoor wordt voorzien in het geval, dat de ontworpen locaalspoorweg in een normaalspoorweg zal worden omgebouwd, die door treinen van aansluitende spoorwegen zal worden bereden. Van den Minister werd daarna nog de opdracht ontvangen om de voorwaarden aan te vullen met eene bepaling, waarbij de concessionaris zich verbindt, om wanneer dit door den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid mocht worden verlangd, onder zekere voorwaarden over te gaan tot het aanleggen en exploiteeren van aan den locaalspoorweg aansluitende tramwegen door de Haarlemmermeer, en van eene verbinding van die tramwegen met den Hollandschen IJzeren Spoorweg.

Nadat in overleg met den concessie-aanvrager deze aanvullingen in het ontwerp waren aangebracht, is bij beschikking van 16 November 1897 aan den heer T. Sanders te Amsterdam concessie verleend voor den aanleg en de exploitatie van een locaalspoorweg van Amsterdam over Sloten naar Haarlem en deze concessie op denzelfden datum door den concessionaris aanvaard. De definitieve aanvaarding volgde op 31 Januari 1898 door storting van het waarborgkapitaal bedoeld in art. 53 der concessievoorwaarden.

Aan den heer Ed. J. J. Kdinders te Amsterdam, aanvrager van eene concessie voor den aanleg van een locaalspoorweg van Haarlem naar Zandvoort, was door 's Ministers ambtsvoorganger te kennen gegeven, dat wanneer de concessie Haarlem—Amsterdam aan jden heer Sanders zou zijn verleend, er geen bezwaar zou zijn om te bevorderen, dat aan hem concessie werd verleend voor den aanleg en de exploitatie van een tweeden locaalspoorweg van Haarlem naar Zandvoort, ten zuiden van Haarlem aansluitende aan den locaalspoorweg Haarlem— Amsterdam. De plannen voor dien tweeden locaalspoorweg door den beer Küinders ingezonden, werden daarop onderworpen aan het oordeel van Gedeputeerde Staten van Noordholland. Daar echter bij het gemeentebestuur van Haarlem overwegende bezwaren bleken te bestaan tegen de verwezenlijking van die plannen van den heer Kvjinders en daarentegen door die gemeente in beginsel de voorkeur gegeven wordt aan een plan van een electrischen tramweg van Haarlem naar Zandvoort in aansluiting aan een plan tot aanleg van tramwegen binnen die gemeente, hebben Gedeputeerde Staten van Noordholland geen aanleiding gevonden een nader onderzoek naar het ontwerp van den heer Küinders in te stellen. Op zijne concessie-aanvrage werd, in verband met de verschillende aanhangige plannen tot verbinding van Haarlem en Zandvoort, nog geene beschikking genomen.

Dinxperlo—Geldersch-Overijselsche Locaalspoorweg. Met bestuurders der Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij en met het gemeentebestuur van Dinxperlo werd overleg gepleegd asngaande de exploitatie van een locaalspoorweg van Dinxperlo, die, hetzij te Terborgh, hetzij te Varsseveld, aan het net der Geldersch-Overijselsche Locaalspoorwegen zoude aansluiten.

Daar locale belangen van de gemeenten die genegen zijn subsidies voor den aanleg van dezen spoorweg beschikbaar te stellen, bij de keuze van de richting betrokken zijn, kan door het gemeentebestuur van Dinxperlo in deze aangelegenheid nog geene beslissing worden genomen.

Enschedé—Ahaus. Met het comité voor den aanleg van een locaalspoorweg Enschedé—Ahaus werd van gedachten gewisseld over een te sluiten overeenkomst met de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij betreffende de exploitatie der lijn. Dit overleg leidde er toe dat overeenstemming werd verkregen aangaande den inhoud van dit exploitatiecontract, onder voorbehoud van zoodanige nadere wijzigingen als het met Pruisen te sluiten Staatsverdrag zal noodig maken.

Haarlem—Nieuwersluis. Mede werd onderzocht eene aanvrage om concessie van het comité van den Noordhollandsch—Utrechtschen Locaalspoorweg voor den aanleg van een locaalspoorweg van Haarlem naar Nieuwersluis. Na het onderzoek ingesteld naar aanleiding van deze aanvrage kwamen wij tot de slotsom, dat voor de betrokken streek de ontworpen verbinding van groot belang moet worden geacht, daar tegenwoordig de eenige verbinding met de hoofdplaatsen Amsterdam en Haarlem waarheen zich het verkeer richt, langs den waterweg met stoombootjes, of langs de wegen door wagen- en omnibusdiensten plaats heeft. De Raad meende derhalve de bevordering van het verleenen der aange¬

vraagde concessie te mogen aanbevelen, onder voorwaarde dat te Haarlem eene aansluiting aan den Hollandschen IJzeren Spoorweg, zij het ook met behoud van eigen station in het zuidoostelijk gedeelte dier gemeente, zou worden gemaakt. Deze zaak is door het hierboven onder het hoofd Haarlem—Amsterdam enz. medegedeelde tot eene voorloopige oplossing gebracht.

Amsterdam—Hilversum. Een nader adres van de heeren M. J. van Bosse c. s. te 's-Gravenhage om aan hen concessie te verleenen voor den aanleg van een electrischen spoorweg van Amsterdam over Bussum naar Hilversum, was ingekomen. Na ingesteld onderzoek en gehouden bespreking met de aanvragers gaven wij in overweging aan adressanten te kennen te geven, dat de Minister bereid is eene concessie-aanvraag in gunstige overweging te nemen, wanneer zal zijn aangetoond dat de gelden voor den aanleg van dien spoorweg beschikbaar zijn en uit de inzending van uitgewerkte plannen en eene gedetailleerde begrooting van kosten nadere bewijzen voor de levensvatbaarheid van de onderneming zullen zijn geleverd. De Baad was tevens van meening dat eene definitieve concessie eerst dan zal kunnen worden verleend, wanneer de plannen voor den aanleg van den spoorweg op het grondgebied der gemeente Amsterdam zullen vaststaan.

Noord-Friesche Locaalspoorwegen en Tramwegen.

Verschillende plannen werden aan ons oordeel onderworpen voor den aanleg van locaalspoorwegen en tramwegen in het noordelijk en noord-westelijk gedeelte van Friesland, t. w. een locaalspoorweg van Leeuwarden over Stiens naar Oostmahorn, met zijtak van Stiens over de Parochie's naar Harlingen, waarvoor concessie was aangevraagd door het comité van den Noord-Prieschen Locaalspoorweg; en een stoomtramweg van Leeuwarden over Stiens naar Holwerd en een van Leeuwarden over Marsum en Berlikum naar St. Jacobi Parochie en van Wier naar Harlingen.

Bij de beoordeeling der plannen werd de vraag behandeld, of het de voorkeur verdiende in deze streken locaalspoorwegen dan wel stoomtramwegen aan te leggen. Ook in verband met een plaatselijk onderzoek en na bespreking der zaak met de gewestelijke autoriteiten kwam de Baad tot de slotsom, dat aan den aanleg van de bovengenoemde locaalspoorwegen de voorkeur moet worden gegeven boven dien van een stoomtramweg van Leeuwarden naar Holwerd en dat bij het tot stand komen van die locaalspoorwegen de tramweg van Leeuwarden over Berlikum naar St. Jacobi Parochie nog zeer goed reden van bestaan zou hebben. Het belang voor de streek bij het tot stand komen van de locaalspoorwegen eindelijk werd groot genoeg geacht, om eene ondersteuning van Rijkswege alleszins te wettigen.

Stoomtramweg van Quatrebras over Hardegarijp, Leeuwarden en Franeker naar Arum en van Franeker naar Marsum. Op eene aanvraag van de Nederlandsche Tramweg-Maatschappij tot aanleg van bovengenoemden stoomtramweg langs den rijksweg tot Franeker en verder op eigen baan tot Arum werd gunstig geadviseerd. De geprojecteerde stoomtramweg zal hoofdzakelijk moeten dienen, om de bestaande stoomtramwegen van deze Maatschappij van Harlingen naar Sneek en van Quatrebras naar Heerenveen te verbinden en tegelijkertijd een verbinding te verkrijgen met de hoofdstad van Friesland. Subsidie werd voor den aanleg niet gevraagd.

Stoomtramwegen op de Zuid-Hollandsche eilanden. Nader werden onderzocht de voorstellen van de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij voor het maken van stoomtramverbindingen van de Zuid-Hollandsche eilanden met Rotterdam en daaronder in de eerste plaats een voorstel voor den aanleg van een stoomtramwegverbinding van Hellevoetsluis over NieuwHelvoet, Nieuwenhoorn en Brielle, met een stoompont over de Nieuwe Maas aldaar door het eiland Rozenburg tot aan het veer op Maassluis. De Raad meende er in zijn advies de aandacht op te moeten vestigen, dat deze verbinding onvoldoende zoude zijn voor de behoeften van de streek en dat de voorkeur moest worden gegeven aan een reeds in 1893 bij de behandeling van eene concessie-aanvraag Brielle—Hellevoetsluis—Barendrecht aanbevolen plan van eene rechtstreeksche verbinding van Voorne en Putten door IJselmonde met Rotterdam (Feijenoord) met overbrugging van de Oude Maas bij Spijkenisse. Ter uitvoering van dit denkbeeld werd aanbevolen van Brielle en Hellevoetsluis lijnen aan te leggen, die ongeveer te Abbenbroek zouden samenkomen, om van daar lano-s Hoogvliet, Poortugaal, Rhoon en Charlois naar Rotterdam te worden doorgetrokken. Verder werd naar aanleiding van dit advies de vraag overwogen, of van de in dit plan op te nemen overbrugging van de Oude Maas bij Spijkenisse partij zon zijn te trekken, om de verbinding van Rotterdam met Goeree en Overflakkee te maken over Hellevoetsluis, door middel van een veer van daar op Middelharnis, in plaats van over de Hoeksche Waardmeteen stoomveerverbindingMiddelharnis-Vuile gat, waardoor het maken van een aanlegplaats aan het Vuile gat en het aanleggen van de door de Rotterdamsche Tramweg-Mij. ontworpen lijn van Oud-Beijerland naar het Vuile gat wellicht zou kunnen worden bespaard, tenzij die lijn uitsluitend als zijlijn van de verbinding Rotterdam—Hoeksche waard voor de bediening van het locaal verkeer gedeeltelijk in het plan zou worden behouden. Voor de verbindingen van Goeree en Overflakkee meende de Raad voorts, dat het van belang zou zijn, dat voor Rijksrekening een aanlegsteiger zou worden gemaakt bij Ooltgensplaat, opdat aldaar de stoombooten zouden kunnen aanleggen, die in den veerdienst het Zijpe—Numansdorp de verbinding zouden geven voor Schouwen en Duiveland met de Hoeksche waard en dat alsdan bij het verleenen van concessie voor stoomtramwegen op Goeroe en Overflakkee de doortrekking van den tramweg tot den te maken steiger voor den concessionaris