M 44.

540

bmg op plaatsen waar zich geen krachtige stroom bevindt zeer groot, zoodat voor het behouden van een goeden toegangsweg veel baggerwerk noodzakelijk is.

_ Voorbij den hoek van de Knock is in de vaargeul, zooals die op de hierbij gevoegde kaart van het vaarwater tusschen Emden en de Noordzee, met eene arceering is aangegeven, genoeg diepte aanwezig. Deze vaargeul wordt des nachts aangewezen door geleidelichten, die zich bevinden zoowel op de Nederlandsche, als op de Pruisische kust. Het systeem van verlichting van de Beneden-Eems is bizonder volkomen. Het is aangelegd volgens het stelsel van von Otter en werd in hoofdzaak vastgesteld op eene conferentie te Emden op 1 Maart 1883 tusschen Nederlandsche en Pruisische gedelegeerden. Volgens tractaat worden de kosten ieder voor de helft door beide regeeringen gedragen.

Het systeem von Otter bestaat hierin, dat eene doorgaande leiding aan de schepen wordt gegeven van uit de zee tot aan de reede van Emden door vaste witte lichten. Witte lichten zijn gekozen, omdat die veel verder zichtbaar zijn dan gekleurde lichten. Aan weerszijden van de sectoren met vast wit licht, zijn sectoren van schitterliehten aanwezig. Van deze schitterliehten is het aantal flikkeringen per minuut voor zeeschepen, die van zee inkomen, aan de rechterzijde van den vasten sector oneven en aan de linkerzijde even. Zij worden dus alleen voor een schip zichtbaar, wanneer het zich buiten de diepe vaargeul begeeft.

Vuurtorens met geleidelichten zijn geplaatst te Delfzijl, Watum, Campen, Pilsum en Borkum.

Even voorbij den Dollard, tegenover den hoek van de Knock verdeelt de vaargeul in de Beneden-Eems zich in 2 takken. De Westelijke geul loopt langs Delfzijl en vormt voor die haven eene uitstekende en zeer diepe vaargeul. De Oostelijke geul wordt genaamd het Oostfriesche gaatje. Voor de schepen die van Emden komen en naar zee gaan is het een kortere verbindingsweg. Om deze geul op de vereischte diepte te brengen, worden aldaar door de Pruisische regeering belangrijke baggerwerken ondernomen.

Na deze opmerkingen betreffende het kanaal zelf en betreffende den toegangsweg van het eindpunt van het kanaal naar zee, kan nog worden medegedeeld met welke Nederlandsche kanalen het Dortmund-Eemskanaal in verbinding staat

Bij de conventie te Berlijn van 12 October 1876 werd besloten tot den aanleg van een viertal verbindingen tusschen de Nederlandsche en de Pruisische kanalen. Deze verbindingen zijn:

1. het kanaal van Haren aan de Eems langs Rütenbrock naar het Stadskanaal bij Ter Apel;

2. de verbinding van de Hoogeveensche vaart met de Eems;

3. het kanaal Coevorden-Picardië;

4. de verbinding van Almelo met het Eems-Vechtkanaal te Nordhorn.

In de conventie werd geen termijn vastgesteld, waarin de verbindingen tot stand gebracht zouden worden. Wel is bepaald, dat beide regeeringen het daarheen zullen leiden, dat de op haar gebied gelegen gedeelten zooveel mogelijk tegelijkertijd gereed komen.

Thans zijn gereed het kanaal van Haren langs Rütenbrock naar Ter Apel en het kanaal Coevorden-Picardië. Deze twee kanalen vormen een goeden verbindingsweg tusschen het Dortmund-Eemskanaal en het daarmede in verbinding staande Sud-Nord kanaal met de kanalen in Groningen en in Noordelijk Overijssel.

, De verbinding van de Hoogeveensche vaart met de Eems is nog niet voltooid, terwijl van de verbinding van Almelo met het Eems-Vechtkanaal te Nordhorn, het gedeelte op Wederlandsch grondgebied reeds sinds 1889 gereed is, doch

r>g!?-ee °P Pruisisch gebied nog ontbreekt.

De diepte van de Nederlandsche kanalen, die met het Dortmund-Jiemskanaal in verbinding staan, bedraagt 1.60 a 2 M onder kanaalpeil.

Het Dortmund-Eemskanaal zelf heeft eene diepte van 2.50 M. De breedte op den waterspiegel bedraagt 30 M. en inden bodem 18 M. (zie dwarsprofiel).

Plet kanaal is vanaf het eerste intreden in de Eems bii Hanckenfahr tot aan Emden ingericht voor sleeptreinen l)aarom hebben de sluizen in dit gedeelte eene breedte van j-u M., eene schutkolklengte van 165 M. en 2.50 M. diepte boven den slagdorpel. ^

De kosten van het geheele kanaal hebben niet minder bedragen dan 70 millioen Mark. Dit cijfer wordt begrijpelijk,

wanneer men bedenkt, dat de totale lengte van het kanaa bedraagt 272 K.M., dat behalve de genoemde kunstwerken als het hefwerktuig en de sluizen, 8 spoorwegovergangen over het kanaal aanwezig zijn en het aantal bruggen voor gewoon verkeer zeer groot is. Verder zijn veel werken voor herstelling van verbroken afwateringen noodig geweest, vooral langs de gekanaliseerde Eems, waar de waterstand boven de stuwen aanmerkelijk is verhoogd.

De schepen die van Dortmund de zee willen bereiken moeten één hefwerktuig en 20 sluizen passeeren, wanneer zij langs de haven van Emden varen, en 3 sluizen minder, wanneer zij voorbij Oldersum de Eems blijven volgen. Hoewel de vaart dus nog vrij langdurig zal zijn, zullen de uit Dortmund en Herne aangevoerde kolen voor de Noordzeehavens in het vervolg goedkooper te verkrijgen zijn, dan voor den aanleg van het kanaal het geval was.

Groningen, October 1898. d.

De gevaren van eleetrische geleidingen.

De door professor Weber te Zürich genomen proeven betreffende al of niet gevaar opleverende eleetrische stroomen, hebben de oude opvatting, welke zelfs in vakkringen algemeen verspreid was, dat een wisselstroomspanning van 100 Volts in het geheel niet gevaarlijk zoude zijn, hevig geschokt.

Uit de physiologische werking van den wisselstroom op zijn eigen persoon, stelt deze geleerde vast, dat «het aanvatten van twee wisselstroomgeleidingen met beide handen, indien zij droog zijn, eerst dan gevaar opleveren kan, zoodra het verschil in spanning tusschen deze geleidingen meer dan 100 volts bedraagt». Volgens het «Eleetrische Zeitschrift» is de juistheid dezer stelling inmiddels door de ondervinding bevestigd, daar in een en dezelfde fabriek binnen den tijd van 16 maanden vier personen het slachtoffer werden. In drie dezer gevallen was de spanning niet hooger dan 115 volts, in het vierde mogelijk 230, doch waarschijnlijk ook slechts 115 volts. De geheele inrichting was door een kundigen vakman aangelegd en als veilig voor het gebruik toegegelaten en toch zijn die ongelukken in die inrichting voorgekomen.

Het eerste geval deed zich voor bij een booglamp welke in de buitenlucht aan een houten mast opgehangen was.

De lamp hing aan een staaldraad en kon met een windas met ijzeren handvat voor reinigingsdoeleinden e. d. omlaag gelaten worden. De staaldraad was van de lamp geïsoleerd, had dus, zoolang alles in orde was, geen spanning. Voor het overige had de lampenknecht de waarschuwing ontvangen, de lampen nooit anders te bedienen, dan staande op een isoleerbankje, hetwelk hij op zijn ronde steeds moest medenemen. Het bankje had hij wei medegenomen, doch terwijl hij op den grond en nog wel blootsvoets stond, tegen den mast geleund.

Ongetwijfeld had de man vroeger ook reeds op deze wijze de lampen bediend en alles was goed gegaan, omdat de staaldraad geïsoleerd was ; op den dag van het ongeluk had hij echter in elk geval de lamp met geweld te hoog getrokken, zoodat hij met de bovenste hangrol in aanraking kwam, daardoor kreeg de staaldraad, de windas en het handvat een stroom van 115 volts spanning naar de aarde, welke doodelijk bleek te zijn. In het tweede geval greep een werkman moedwillig naar een voorbij het venster voerende draaistroomgeleiding; in het derde had een aanraking plaats, niet met den draad zelf, maar met een ijzeren buis waarin twee geïsoleerde draden eener lichtgeleiding. Door verschuivingen van de aan elkander rakende buiseinden was de isoleering doorgesleten en de buis met den draad zelf in contact gekomen ; de op deze wijze aan de buis medegedeelde spanning bewees eveneens doodelijk te zijn.

In het vierde geval vond men den ongelukkige op den rug liggen, terwijl hij in de eene hand een uitgegane handlamp hield en de geleidingsdraad over zijn borst lag. Werklieden die hem van den draad zochten te bevrijden, ontvingen slagen. Ook hier was de spanning slechts 115 volts.

Bijzonder opmerkelijk was het, dat volgens verklaring van den directeur, hij zelf evenals ook zijn ingenieurs, de geleidingen herhaaldelijk hadden aangeraakt zonder zich te kwetsen en zonder bijzonder hevige slagen te hebben ontvangen.

Er bestaat dus een verschil in de physiologische werking op de beambten en werklieden eener fabriek. Dit verschil verklaart zich mogelijk door de wijee waarop stroomgeleidende deelen aangevat worden en door de verscheidenheid in de kleeding deipersonen.

Al naarmate men de geleiding in de verwachting een slag te