M 45.

550

stander en steunpilaar van stoom- en paardetramwegen in de niet aan het groote verkeer gelegen plaatsen, gaf hem weer moed. En intusschen was de heer A. E. Zimmerman, burgemeester van Hoorn en de heer Mr. C. P. Donker, dijkgraaf van de Vier Noorder Koggen geworden, welke groote sympathie betuigden voor den aanleg van de stoomtram Schagen—Wognum. Daar minister Lely het vooruitzicht had geopend, dat de Staat V3 der kosten renteloos zou voorschieten, toog men aan het werk en verzond circulaires die zaak betreffende aan gemeenteen polderbesturen.

In een vergadering 26 Oct. 1892 in het Park gehouden met gemachtigden van 6 gemeente- en 6 polderbesturen kwam de zaak een heel eind verder, daar deze gezamenlijk een bedrag waarborgden van ongeveer f 123,000.

Een Voorloopig Comité werd benoemd. Weldra ontving men toezegging en Rijkssubsidie van ruim f 216,000 en van een Provinciaal subsidie van f 150,000. Nadat de heer Schotel zijn plannen en bestekken had opgemaakt, werd 16 Augustus 1896 in een Algemeene Vergadering van aandeelhouders opgericht de naamlooze vennootschap: De West-Friesche Stoomtram-Maatschappij.

De eerste moeilijkheden waren overwonnen : nog restten tal van^ bezwaren, aan de uitvoering verbonden, voornamelijk het hoofd te bieden aan de enorme eischen, die sommige eigenaren, met name de familie Zwaag te Barsingerhorn, stelden aan het Bestuur der W.-Fr. Tram-Maatschappij voor het onteigenen harer landerijen. Gurieuse staaltjes van processen deelde de heer Breebaart daarvan mee.

Enfin, eindelijk was alles gereed. Maar uit het overzicht bleek, zeide spr., dat er veel tijd, veel moeite, veel kosten met die onderneming was gemoeid. Maar met welke zaak is dit niet het geval ? Nu, nu de zaak is tot stand gebracht, nu de inspectie-rit door tal van autoriteiten is bijgewoond, acht spreker het noodig een woord van hulde te brengen aan allen, die tot het slagen er van hadden medegewerkt.

In de eerste plaats een hulde aan de reeds gestorvenen: Baron van Dedem, de heeren C. Donker, D. van der Stok en en H. Bezelman. Maar daarna en niet minder aan de levenden: aan den minister Lely, den heer Schorer (oud-Commissaris der Koningin in N.-Holl.), aan Ged. Staten, aan Mr. G. van Tienhoven, thans Commissaris der Koningin in de provincie, aan besturen van gemeenten en polders, aan ambtenaren van het Ministerie van Wat., H. en N., aan de heeren Vas Visser (vader en zoon), resp. commissaris en directeur der Maatschappij tot Expl. van Stoomtramwegen, immers van hen, exploitanten, hangt voor een goed deel het welslagen der zaak af; aan den heer Schotel, ingenieur, een man van enorme werkkracht, aan opzichters en aannemers, aan de pers, die een zaak steunen en afbreken kan, en, last not least aan het publiek, waarvan ten slotte de bloei der Tram komen moet. Spr. belooft uit naam van het Bestuur, dat het alles zal doen om het publiek te gerieven, want het belang van het publiek is in laatste instantie ook ons belang.

De weg heeft eene lengte van ruim 23 K.M., bochten scherper dan 200 M. straal en hellingen steiler dan V200 komen daarin niet voor. Behoudens een veertiental vaste brugjes van 3 tot 5 M. wijdte, wordt daarin een vaste brug van 11 M. wijdte aangetroffen over de Langereis en een brug met drie openingen van 450 M. wijdte, waarvan de middelste door een ophaalbrug wordt overspannen, over de Bingsloot te Lutjewinkel.

De verschillende werken, daaronder begrepen de levering van rails en dwarsliggers en de werktuigen en gereedschappen voor de reparatiewerkplaats enz., werden aangenomen voor ruim f 420,000.

De kunstwerken en de gebouwen werden uitgevoerd door den heer Wienhoven te Schiedam, de baan door de heeren van der Lee en Hagenaar te Medemblik.

De machinefabriek «Breda» zag zich belast met de levering van de locomotieven, terwijl de leverantie van rijtuigen en goederenwagens werd opgedragen aan de Nederlandsche fabriek voor werktuigen en spoorwegmaterieel te Amsterdam

De plannen werden opgemaakt door den ingenieur J. Schotel te Botterdam, die ook de uitvoering van het werk leidde.

Ingevolge de betreffende overeenkomst met den Staat gesloten, werd op den aanleg van Bijkswege toezicht gehouden door den vorengenoemden ingenieur van den Waterstaat.

De Maatschappij tot Exploitatie van Tramwegen, gevestigd te Voorburg, directeur de heer J. M. Vas Visser, zal zich met de exploitatie belasten.

Eenvormige beproevingswijzen voor gietijzer van Prof. A. Ledebur.

Bovenstaand onderwerp werd, op de in Juni plaats gehad hebbende vergadering van Amerikaansche gieterij-chefs, door Dr. Moldenke besproken.

Zeer terecht voerde hij aan, dat het maken van nauwkeurige bepalingen voor dergelijke beproevingsmethoden alles behalve gemakkelijk is. Meer dan bij het onderzoek van smeedbaar ijzer wordt de uitkomst door toevallige omstandigheden beheerscht en ongeveer juiste waarden kan men slechts verkrijgen, wanneer talrijke proeven met hetzelfde materiaal worden gedaan. Ook mag het feit niet uit het oog worden verloren, dat de afkoeling in nauwe betrekking staande tot de dwarsdoorsneden der gietstukken, op de geaardheid van het ijzer invloed uitoefent. Gietijer, dat voor zware langzaam afkoelende gietstukken voortreffelijk is, kan voor lichtere voorwerpen volkomen onbruikbaar zijn en omgekeerd. Zooveel mogelijk moet dit bij de beproeving in het oog worden gehouden.

Volgens mededeelingen, den spreker door de heeren Martens en Wedding te Berlijn verstrekt, zou in Duitschland en op het Europeesche vasteland onderstaande methode worden gevolgd. Men giet enkele proefstaven, 25 tot 40 mM. (1 tot 1.5 Zoll) vierkant en 1120 mM. (44 Zoll) lang in droge zandvormen, welke eene helling van 1 : 10 bezitten, met een als verloren kop dienenden trechter van 200 mM. hoogte. Steeds worden drie staven op de vastheid tegen buiging, bij 1000 mM. vrije oplegging, onderzocht, waarbij de plaats vindende doorbuiging wordt gemeten. Uit de doorgebroken einden worden altijd twee stuks van iedere staaf op 20 mM. diameter over 200 mM. lengte afgedraaid, om op trekvastheid te worden beproefd; daarenboven onderzoekt men nog twee blokjes van 25 mM. zijlengte uit iedere staaf gezaagd op drukvastheid. (1)

In de gieterijen heeft men echter eene beproevingsmethode noodig, welke spoedig uit te voeren is en toch geloofwaardige uitkomsten oplevert. Tegen de beschreven methoden zijn verschillende bemerkingen aan te voeren. Gegoten staven van 1120 mM. lengte en de vermelde geringe doorsneden zijn geen geschikte proefstukken tot het verkrijgen van exacte uikomsten; worden verder uit eene vierkante staaf ronde staven gedraaid, dan hebben zij, aan haar omvang, vier harde en vier weeke plaatsen. (2)

Voor de beproeving op absolute vastheid moeten dus ronde staven met rijkelijke doorsneden worden gegoten. De gieting moet verticaal in gedroogde vormen plaats hebben, om alle mogelijke nadeelen zooveel doenlijk uit te sluiten, die door opeenhooping van afscheidingen bij horizontale gieting, aan de oppervlakte van het gietstuk zich verzamelen en door de verschillende vochtigheidsgraden van niet gedroogde gietvormen optreden kunnen.

Nu leert de ervaring, dat eene proefstaaf, als zij eens op breuk is belast geworden en dan nogmaals wordt beproefd, eene grootere belasting weerstaat dan de eerste maal, terwijl eene derde beproeving weer grooter vastheid aantoont dan bij het tweede onderzoek. De grond ligt daarin, dat eene gegoten staaf niet op alle punten nauwkeurig dezelfde vastheid bezit; zij breekt dus op het zwakste punt; de eerste beproeving geeft alzoo niet de gemiddelde vastheid van de proefstaaf aan, maar die, welke zij op het zwakste punt bezat.

Met het oog hierop stelt Moldenke voor, de staven voor de beproeving op vastheid op ééne plaats iets dunner te gieten, zoodat daar de breuk moet volgen; moeten de gietstukken worden afgedraaid, dan kan de verdunning in het proefstuk eveneens worden ingedraaid ; worden zij in onbewerkten staat gebezigd, dan moet zij worden ingegoten. (3) Als de inkeeping wordt

(1) Deze methoden kunnen slechts voor zeer gewichtige wetenschappelijke onderzoekingen, zooals zij in Staats-beproevingslokalen geschieden, in toepassing komen ; in de ijzergieterijen stelt men zich in den regel met het doen van buigproeven tevreden. Voor de gewone doeleinden zijn zij mijns inziens voldoende, voor zooverre zij juist, d. i. met het oog op de telkenmale te vervaardigen gietstukken, worden gemaakt.

(2) Deze meening is niet geheel onjuist. Waar de hoeken van de vierkante staaf zich bevonden, dus op den grootsten afstand van de as der daaruit gedraaide ronde staaf, zal het metaal weeker zijn, dan in het midden tusschen de hoeken, waar het zijvlak dichter bij de as is gelegen.

(3) Sedert jaren bezigt men bij de Belgische Staatsspoorwegen voor deze beproeving gietstaven met in het midden verminderde conisch toeloopende doorsneden.