M 45.

580

betreft, met dat ontwerp vereenigd. Zoodra het overleg met de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaatschappij zal zijn afgeloopen, zal de uitvoering van het werk met kracht ondernomen worden.

Art. 147. Subsidiën voor den aanleg van stoomtramwegen van Schagen naar Wognum, van Veghel over Eindhoven naar de Belgische grens, van Rotterdam naar de Hoeksche Waard, van Oldenzaal naar Denekamp en van Oldenzaal naar de Pruisische grens in de richting van Gronau, van Brouwershaven naar Steenbergen, met tramwegwerken tot aansluiting van de haven nabij Numansdorp aan den stoomtramweg van Zuid-Beyerland naar Rotterdam, van Joure naar Lemmer en van Nijkerk over Barneveld naar Ede. Ten vervolge op hetgeen werd medegedeeld in de toelichting tot' art. 143 der begrooting voor het loopende jaar zij hier vermeld, dat nog in 1897 de lijn van Veghel over Eindhoven naar de Belgische grens in exploitatie werd gebracht, met uitzondering van het gedeelte van sluis IV der ZuidWillemsvaart tot het punt van aansluiting aan de overige te Veghel aanwezige spoor- en tramlijnen. In verband met het ontbreken van die aansluiting werd voorloopig slechts f200,000 aan de Maatschappij ,,de Meijerij" uitgekeerd. Met 1 Mei 1898 werd de lijn van Botterdam naar de Hoeksche Waard voor het personenverkeer opengesteld en met 1 Juli van dit jaar voor het goederenvervoer. De geheele voltooiing van de lijn wordt thans te gemoet gezien. De opening van de lijn Schagen—Wognum, welke herhaaldelijk vertraagd werd, heeft 1 November 1898 plaats gehad. Van de overige lijnen, voor welke subsidiën werden toegestaan, is de voorbereiding van den aanleg nog niet afgeloopen; slechts voor de lijn Brouwershaven—Steenbergen werd met de uitvoering een aanvang gemaakt.

Terwijl de som van f200,000, welke aan de Maatschappij ,,de Meijerij" werd uitgekeerd, nog betaalbaar kon worden gesteld uit de begrooting voor 1896, werd de tot gelijk bedrag op de begrooting voor 1897 uitgetrokken som beschikbaar gesteld voor den stoomtramweg Schagen—Wognum, waarvan f120,000 aan de Maatschappij West-Friesland uitbetaald werd. Voor 1898 en volgende jaren moet mitsdien nog gerekend worden op :

f 16,667 voor laatstgenoemde lijn.

50,000 voor de lijn van Veghel over Eindhoven naar de Belgische grens, welke som, nadat de bouwrekening voor die lijn zal zijn vastgesteld, tot het hoogste f 100,000 kan stijgen. 266,667 voor de lijn van Rotterdam naar de Hoeksche Waard, waarvan ten laste van de loopende begrooting reeds f 250,000 is uitbetaald. 94,000 voor de lijnen van Oldenzaal naar Denekamp en van Oldenzaal naar de Pruisische grens in de richting van Gronau. 300,000 voor de lijn Brouwershaven—Steenbergen en de aansluiting van de haven nabij Numansdorp aan den stoomtramweg van Zuid-Beijerland naar Rotterdam.

150,000 voor de lijn Joure—Lemmer, in verband met hetgeen ten aanzien van deze lijn medegedeeld wordt in de toelichting tot art. 149 der begrooting. - 152,000 voor de lijn Nijkerk—Ede.

te zamen f 1,029,334

Daarvoor zal, behalve de f 350,000 welke voor 1898 werden beschikbaar gesteld nog uitgetrokken moeten worden een som van f 679,334. Ofschoon niet met zekerheid kan worden voorzien, welk deel van die som in 1899 zal zijn uit te betalen, meent de Minister dat het uitgetrokken bedrag toereikend zal kunnen zijn.

Art. 148. Stortingen aandeden Noordoosterlocaalspoorwegmaatschappij. Bij de oprichting van de Noordoosterlocaalspoorwegmaatschappij zal op de door den Staat te nemen aandeelen in het kapitaal dier vennootschap 10 pet. zijn te storten. Aangezien het in de bedoeling ligt nog in den loop van dit jaar tot de oprichting van die maatschappij over te gaan, zal bij eene eerlang in te dienen aanvullingsbegrooting voor 1898 het noodige crediet ten behoeve van die storting worden aangevraagd. Of de voortgang der werkzaamheden zal medebrengen, dat in den loop van 1899 een tweede storting op de aandeelen zal worden uitgeschreven, is op dit oogenblik nog geheel onzeker. Tot het uittrekken van een bepaald bedrag ten behoeve van zoodanige storting or» de begrooting voor dat jaar, bestaat dan ook geene aanleiding. Vermits het hier echter eene uitgave geldt, welke in de eerstvolgende jaren geregeld zal voorkomen, wordt zij thans op deze begrooting voor Memorie vermeld.

Art. 149. Haven te Lemmer. In de Memorie van Toelichting tot de wet van 2 Mei 1897 (Stbl. no. 123), houdende toekenning van een renteloos voorschot uit 's Rijks schatkist ten bedrage van één derde der aanlegkosten, doch tot geen hooger bedrag dan f 160,000, ten behoeve van den aanleg van een stoomtramweg van Joure naar Lemmer, werd medegedeeld dat genoemd maximum gegrond was op eene begrooting van aanlegkosten van den tramweg van f 480,000, in welke som f 30,000 begrepen was voor het maken van een tramweghaventje te Lemmer. Dit haventje zou, volgens het daarvoor voorloopig opgemaakt ontwerp, zich aansluiten aan het tram-emplacement en onmiddellijk binnen de

schutsluis in de Oude Haven uitmonden.

In verband met het voornemen in aansluiting aan den tramweg een geregelden stoombootdienst, ook voor het vervoer van personen, te doen onderhouden tusschen Amsterdam en Lemmer zijn tegen dit aanvankelijke haven-ontwerp bezwaren gerezen. De afmetingen van de schutsluis te Lemmer zouden beletten aan de in de vaart te brengen booten de gewenschte grootte (breedte en lengte) te geven, terwijl de noodzakelijkheid van schutting een voor het personenverkeer oponthoud zou veroorzaken.

Om die redenen werd een nieuw ontwerp voor eene buiten de schutsluis uitmondende tramweghaven opgemaakt, welke door een verbindingsspoor met het tram-emplacement zal worden verbonden. De geraamde aanlegkosten van dit werk bedragen f 97,230. Deze belangrijk hoogere uitgaven gaven den directeur der Nederlandsche Tramwegmaatschappij aanleiding te verzoeken één derde van die kosten bij wijze van subsidie van den Staat te mogen ontvangen.

Het komt den Minister voor, dat waar bij den aanleg van tramwegen op de Zuidhollandsche en Zeeuwsche eilanden, de aanleg van havens geheel voor Staatsrekening wordt genomen, tegen de inwilliging van het gedane verzoek geen bezwaar kan bestaan en dat voor het gevraagde subsidie een bedrag van f 16,000 ware uit te trekken. Het voornemen om den tramaanleg dienstbaar te maken aan de bevordering van het personenverkeer tusschen de noordelijke provinciën en Amsterdam, waarop reeds door zijn ambtsvoorganger werd gewezen in zijne Nota naar aanleiding van het Verslag der Tweede Kamer over bovengenoemd wetsontwerp, komt toch ook hem voor alleszins aanbeveling te verdienen.

( Wordt vervolgd.)

KLEINE MEDEDEELINGEN. Een electrische barkas.

Een door «The Vril Launches Company van St. Helens», eiland Wight, gebouwde electrische barkas, voor rekening van het Russische gouvernement, werd onlangs te Portsraouth in tegenwoordigheid van den Oostenrijkschen marine-attaché beproefd en deze proefneming den daarop volgenden dag weder herhaald. De afmetingen van deze barkas zijn : lengte 32 voet, wijdte 8 voet en holte 3 voet 8 duim (Eng.). Er zijn ruime zitplaatsen op dit vaartuig voor 20 personen, welke langs de zijden van de barkas zijn aangebracht. Men is door een beschot gescheiden van den man aan het roer, die tegelijkertijd kapitein en matroos is. De maximum stroom die de boot gebruikt is 120 ampères met een spanning van 72 volts en bij volle kracht met een duizendtal omwentelingen, werden 111JÏ paardekracht ontwikkeld. Het vaartuig werd met deze kracht voortgestuwd met een snelheid van zeven knoopen. Bovendien heeft het nog een bergplaats voor accumulatoren, welke een capaciteit hebben, om het in staat te stellen gedurende vier uren met bovengenoemde snelheid te varen, terwijl, als men met halve snelheid of vier en een halven knoop vaart, het zich gedurende acht uren kan voortbewegen.

Proces Gaze ter behandeling der goudertsen.

Dit proces bestaat in de behandeling van het gouderts onder een zekeren druk, met een oplossing van chloorbroom en het daarna langs electrolytischen weg neerslaan van het goud. Ten einde de oplossing van het chloorbroom te bekomen, wordt een oplossing van broomnatrium en chloornatrium aan de werking van een galvanischen stroom blootgesteld.

Binnen de kuipen van 0.90 M. middellijn en 0.60 M. hoogte, bevindt zich die oplossing, terwijl 2 potten van poreus aardewerk daarin zijn geplaatst, welke gevuld worden met zwak alkalisch gemaakt water en welke de kathoden bevatten. Aan deze laatsten zet zich caustisch natron, aan de anoden het chloorbroom af. De oplossing van dit laatste wordt gebracht in draaiende cylinders, waarin zich het erts bevindt. Zij zijn hermetisch gesloten en worden door middel van een luchtpomp onder een druk van 3—4 atmosfeeren gehouden. Gedurende een of twee uren laat men ze langzaam ronddraaien. De aldus vervaardigde oplossing wordt nu verder geëlectrolyseerd. De zure oplossing welke daarbij is verkregen, wordt door het aan de kathoden vrijkomende aetznatron weder geneutraliseerd en opnieuw tot het verkrijgen van het chloorbroom benut. In de practijk is dit proces nog niet ingevoerd.

Lithin.

Lithin is een nieuw isoleeringsmateriaal, hetwelk nog als zoodanig te gebruiken is, wanneer gevulcaniseerd cautchouc