45

INGEZONDEN STUKKEN.

Naar aanleiding -van het verslag in de «Nieuwe Rotterdamsche Courant» van 25 Januari 1887, 3de Blad, over het verhandelde door den heer J. J. Reesse (abusievelijk gedrukt Russe), met betrekking tot de Portland cement en hare keuring, zij het mij vergund, hierbij in het midden te brengen, dat ik het volkomen eens ben met den geachten spreker op de vergadering der Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, afdeeling Amsterdam, hoe nuttig het zij om hier te lande een proefstation te hebben, uitgaande van Staatswege, gelijk o. a. zulk een bestaat in Berlijn, en waar alle bouwmaterialen en andere artikelen ter keuring opgezonden worden, en aangezien de tot dat werk aangestelde personen beëedigd zijn, kan hunne bevinding of uitspraak als hoogste ressort gelden. Zoo lang echter door de Regeering nog geen post uitgetrokken is tot bekostiging van zulk eene inrichting, dient men te roeien met de riemen die men heeft.

Niet echter kan en moet alleen dat het uitgangspunt zijn ter verkrijging van -waarborg voor goed materiaal: naar mijne bescheiden meening ligt dit ook voor een gedeelte aan de medewerking van heeren Architecten en Ingenieurs. Om bij het artikel Portland cement te blijven, moet ik bekennen, dat van de zijde van het korps Genie en van de Directie voor aanleg van Staatsspoorwegen ten opzichte der vastgestelde voorwaarden bij de keuring ontzettende schreden voorwaarts gedaan zijn, en zeer terecht hebben beide bovengemelde lichamen ingezien, dat fijnheid van Portland cement een der hoofdfactoren is; vandaar..dat voorgeschreven is in de bestekken hoogstens 5 % grof, achterblijvende op eene zeef van 900 mazen per cM2, en dit kan zeer goed, indien de cementfabrikanten zich slechts meer moeite gaven bij de maling van de cement. Onbegrijpelijk is het, dat men in Engeland zoo weinig nota hiervan neemt, daar het toch voor de hand ligt, dat de waarde hierdoor beduidend verhoogd wordt. Als men het verslag nagaat over 28 der voornaamste cementsoorten, opgenoemd in het weekblad «De Ingenieur" No. 51 van 1886, 1ste Jaargang, en men vergelijkt de 12 eerste daarin genoemde soorten, alle Èngelsch fabrikaat, zoo vindt men de grofste 29°/0 en de fijnste 17°/0, voor monster a der Francis cement b.v., dewijl deze aldus in den handel komt, derhalve het monster b van 10.5 % geen maatstaf kan zijn ; neemt men nu van die 15 diverse monsters het gemiddelde cijfer, dan is dit ± 23 °/0 grof. Dat deze grovere maling, gelijk zooeven gezegd, invloed beeft op de prijzen, lijdt geen twijfel. Bij den verkoop heb ik als handelaar veel daarmede te strijden, om den belanghebbenden daarop attent te maken, doch allereerst wordt naar prijs gevraagd en bij werkelijk redelijke noteering ontvangt men zeker van de honderd verbruikers negentig antwoorden: «te duur, ik kan beste Belgische en Engelsche cementen bekomen tot belangrijk lagere prijzen, vrij op het werk, op keur der Directie». Breng ik nu den betreffenden persoon onder het oog verschil van qualiteit, quantiteit, fijnheid enz., dan is het mij meermalen voorgekomen, dat men eenvoudig repliceerde: «wat mij geleverd wordt, is mij om het even, als de Directie maar goedkeurt en de prijs maar goedkoop is». De Directie dus zou de verantwoordelijkheid hebben. Die met het toezicht belast is, vertegenwoordigt die Directie.

Aangenomen nu, dat werkelijk die persoon de verantwoordelijke zij, zou het dan niet van ongemeen belang zijn om een uniform stelsel aan te nemen en om te beginnen met de fijnheid, die voor te schrijven, zooals van Regeeringswege, door bemiddeling van het korps Genie, aangegeven wordt, namelijk hoogstens 5 0/0 grof.

En voorts wat betreft de bindkracht. Indien men, wie ook, met bouwen belast is, de verhouding van cement tot zand regelde naar gelang van deugdzaamheid en betrouwbaarheid der cement, dan ben ik verzekerd, dat men meer en meer zal gaan inzien, wat onder de cementsoorten, zooals men dit uitdrukt, het kaf en het koorn is. Wanneer ik mij de vrijheid veroorloven mag, den geachten lezer te verwijzen naar mijn prospectus, in het vorige jaar uitgegeten en handelende over Boulogner Portland cement, dan zal niet onopgemerkt blijven, dat daarin gesproken wordt van één deel cement en tien deelen zand (om tot goede verwerking van den mortel te komen, kan men hierbij 2 deelen luiksche kalk doen voor opgaand werk en voor het trasraam 1 deel cement, 1 kalk en 5 zand nemen). Bij deze verhouding kan het niet uitblijven, dat op den duur goedkooper en tevens solied werk afgeleverd wordt, wat in ieder geval tot eer strekt voor architect en aannemer. Vervolgens geeft het bestek voor aanleg Staatsspoorwegen aan eene vastheid van 35 KG. per cM2. Dit is voor een waarlijk goed geprepareerde cement volstrekt niet te veel geëischt en kan gerustelijk als minimumcijfer aangenomen worden. Maar hoevele soorten zullen dien toets kunnen doorstaan? Wanneer ik de resultaten voor mij zie liggen, vervat in meergenoemd blad, zoo komt mij onwillekeurig het spreekwoord in de gedachte: «het zijn niet allen koks, die lange messen dragen». En toch roept ieder handelaar in dit materiaal: «ik verkoop de beste Portland cement», ergo, hierop afgaande bestaat er ook geene slechte qualiteit. De proefnemingen en de tijd hebben evenwel aangetoond, wat al dan niet de waarheid hiervan zij.

Niet alleen dat het voor den architect, ingenieur of bouwondernemer gemakkelijker zou zijn, zich te houden aan een uniform voorschrift, maar zulks is tevens meer waarborg voor deugdelijke levering van de cement en voor den aannemer voordeeliger, om niet bij eventueele afkeuring in moeite en schade te komen, door daardoor veroorzaakte trage levering, en zeer juist kan men in deze gevallen goedkoop duurkoop rekenen. Nu er fabrieken komen, die aanspraak kunnen maken op een onberispelijk afleveren van hunne waren, moet daar tegenover staan eene keuring, die gelijken tred daarmede houdt.

Naar mijn gevoelen zouden de belanghebbenden als maatstaf kunnen aannemen de voorschriften, zooals het korps Genie en de Maatschappij voor aanleg van Staatsspoorwegen in Nederland aangeven, niet alleen, zooals bovenvermeld, ten hunnen gemak en waarborg, maar ook tot aanmoediging van de cementfabrikanten, om zuivere, fijne en betrouwbare cement, schoon van kleur en vrij van ijzeroxyde, af te leveren. Alsdan zullen ook naar gelang van dien de prijzen niet zoo irrationeel blijven als op dit oogenblik, want zij die vermeenen puike Portland cement te kunnen leveren a ± f 3.80 per vat, om slechts een prijs te noemen en bij de waarheid te blijven, wèl hem die het gelooft, doch ik voor mij ben overtuigd, dat de leveranciers het zeiven niet gelooven.

Wat ik hier neerschreef, doelt alleen op de Portland cement in het bijzonder; wat betreft de leveringen van andere bouwmaterialen, als : hout, waalsteen, tras enz. laat ik onaangeroerd. Mochten er leveranciers van bouwmaterialen zijn, die het in mij afkeuren, om op een en ander het publiek attent te maken, en komen er geene onregelmatigheden in hunne praktijk voor, het zij zoo; doch in het tegenovergestelde geval zou het mijns inziens raadzaam zijn, de bezwaren openbaar te maken, ten einde langs dien weg meer tot eenheid te komen en dientengevolge de positie èn van aannemer èn van leverancier zuiverder te maken en wanverhoudingen van prijzen zooveel mogelijk te verwijderen.

D. van der Pot.

Rotterdam, 31 Januari 1887.

STATEN-GENERAAL. Eerste Kamer.

Zitting van 21 Januari 1887.

Daar de leden zelf de drukproeven hunner redevoeringen nazien, laat het verslag van de laatste zitting vóór een recès altijd eenige dagen op zich wachten en was het ons onmogelijk de behandeling van de Waterstaatsbegrooting in het vorig nummer te doen opnemen. De discussie werd geopend door den heer de Sitter, die krachtig aandrong op verbetering van het locaalmaterieel op de lijn Groningen—Leeuwarden en zijne rede zelfs besloot met de verzekering: »dat in het Noorden nu reeds de meening veld wint, dat de Minister met de Exploitatie-maatschappij van meening is, dat Groningers en Friezen sont des gens corvéables et taillables a merci.-» De klachten zijn zeker gerechtvaardigd, maar was het noodig, vooral nu de Minister in beide Kaniers reeds verbetering toegezegd had, zulk een uitvoerige beschrijving van deze wagens te geven? De rede van den heer De Sitter zou zelfs voor antwoord op een examenvraag, over dit onderwerp, te uitvoerig geacht worden. De heer Regout trad met verlof van den Voorzitter, terug in het spoorwegdebat en drong aan op radicale verbetering van het emplacement Maastricht en op niet-uitvoering van kleine verbeteringen. Daarna nam de heer Tak van Poortvliet het woord en hield eene rede over verschillende waterstaatsonderwerpen, eene rede, die in een der bladen een «discours ministre» genoemd is. Zeker kan men de redevoering van dezen oud-Minister van W., H. en N. onder de merkwaardige rangschikken. Op duidelijke wijze worden verschillende groote waterstaatsbelangen in een helder licht gesteld en wat men veelal hier te lande mist, wordt hier gevonden: «gang en draad». Terugkomende op de, een jaar geleden, door hem behandelde onderwerpen, drong de spreker nogmaals aan op spoedige verdieping van de geul bij Spaarndam, waarvan de aanbesteding in October j.1. mislukt is. Eveneens op een' snellen bouw van de sluis te IJmuiden, »het ware z. i. eene zeer onverstandige zuinigheid, wanneer de uitgaven voor dezen sluisbouw, nadat daartoe zal zijn besloten, over een groot aantal jaren werden verdeeld». En o. a. wordt als argument aangehaald, dat een groot deel van onze Deli-tabak in de eerstvolgende jaren, wegens de te kleine afmetingen van de sluis te IJmuiden, niet onmiddellijk naar Amsterdam vervoerd zal worden. Teruggekeerd van IJmuiden, maakt de heer Tak zich bekend als bron van de klacht in het V. V. over stijging van Waterstaatsuitgaven. En trots de beweringvan den Minister, dat er misverstand moest heerschen, trots den overgelegden staat, handhaafde de spreker zijn klacht. Het stelsel van splitsing van de uitgaven in buitengewone en gewone (terecht merkte de Minister later op dat hij nimmer buitengewone uitgaven, in den geest van den Minister van Finantiën, bedoeld had) liet hij daar, al droeg het zijne goedkeuring niet weg, maar de splitsing moest voor alle jaren op dezelfde wijze doorgevoerd worden. Voor 1886 en 1887 worden resp. f 1000 en f 70,000 voor verbetering van de Drenthsche hoofdvaart in rekening gebracht, maar vergeten dat dergelijke uitgaven ook in de jaren 1878—1885 hebben plaats gehad. Schrapt men de genoemde sommen in den staat dan bedrasen de eigenlijke waterstaatsuitgaven voor 1886 f 4,916,544 en voor 1887 f 4,919,059. eene stijging dus van f 2515.

Maar nog is de heer Tak niet voldaan, de verbetering van de Waal, waarvoor in 1878 als le termijn van ± f 3,000,000, f 450,000 was toegestaan, is op den staat vergeten. De daling van dit begrootingsartikel van 1886 op 1887 ad f 74,500, die de Minister op zijn credit schreef, wordt door den oud-Minister als debet geboekt, waar tegenover echter de som voor afkoop eener grondrente ad f 19,280 in het voordeel van den Minister wordt genoteerd. De slotsom is, dat de spreker tot eene stijging van eigenlijke waterstaatsuitgaven komt van: f57,735. Vermoedelijk is daarmede het onderwerp niet uitgeput, al spaarde de Minister zich de moeite eener wederlegging. Wij voor ons gelooven,