278

maakte. En wat het sprookje betreft, dat Delfland geen water zou kunnen leveren, hieraan is door de rede van den heer J. E. W. Conrad in de Provinciale Staten naar wij hopen voor goed een einde gemaakt. Te betreuren blijft het, dat zonder eenig onderzoek naar de juistheid, dergelijke beweringen als de bovengenoemde in eene openbare raadsvergadering kunnen worden te berde gebracht en zonder tegenspraak worden aangenomen, en dat het noodig is dat een gezaghebbende persoonlijkheid elders moet optreden om de volkomen onjuistheid der aanname met cijfers te bewijzen.

Nu wij het ofricieele verslag van de zitting der Prov. Staten van Zuid-Holland van 8 Juli jl. voor ons hebben, zijn wij in de gelegenheid hier het gesprokene door den heer Conrad in extenso over te nemen: Ik meen daaromtrent te moeten opmerken, dat Delfland dagelijks in "de gelegenheid is, om zooveel water door zijne aan de rivier gelegen sluizen in te laten, als noodig is, om het stoomgemaal te S-Gravenhage dagelijks gedurende een zeker aantal uren in werking te stellen.

Zelfs in droge zomers is de rivierstand niet zoo laag, dat Delfland uit dien hoofde belet zou zijn water in te laten door de Vijfsluizen, dat is door de duikersluis tusschen Schiedam en Maassluis, aan den mond van de poldervaart, waarachter zich het stoomgemaal bevindt, met eene sluis er naast.

„Ik zal van de andere sluizen te Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, en van de Oranjesluizen, waardoor ook rivierwater op Del/land kan

ingelaten worden, niet spreken ; de Vijtsluizen staan meer onmiddelijk in verband met het vraagstuk waarvan sprake is.

„De hoogwaterstand van de Nieuwe Maas is te Vlaardingen lager dan te Rotterdam en te Maassluis ■ de aanteekeningen van de zelfregisteerende peilschaal te Vlaardingen tot uitgangspunt nemende, wordt dus de meest ongunstigste toestand in rekening gebracht.

En nu is gedurende de zomermaanden Mei tot en met October in" de Nieuwe Maas te Vlaardingen de gemiddelde hoogwaterstand 96 oM. boven AP. en de gemiddelde laagwaterstand 42 cM. beneden AP. Delflands boezempeil is 24 cM. beneden AP., zoodat er bij hoogwater een verschil in hoogte tusschen het rivier- en boezemwater is van 1.20 M.

Ik behoef geen verdere cijfers bij te brengen om aan te toonen dat er" dagelijks rivierwaterkan ingelaten worden op Delflands boezem, maar de door mij genoemde gemiddelde waterstanden zouden allicht tot verkeerde gevolgtrekkingen aanleiding kunnen geven, daarom zijn de bladen der zelfregistreerende peilschaal te Vlaardingen geraadpleegd, en daarbij is het navolgende gebleken:

,De laagste hoogwaterstanden te Vlaardingen waren gedurende 1889

als volgt:

in Juni 0.65

„ Juli 0.73

„ Augustus 0.73

_ Seotember 0.57

_Bii den laagsten stand in Juni kon water ingelaten worden met een

waterverschil van 24 cM. of meer gedurende elf uur.

„Bij den laagsten stand in Juli kon water ingelaten worden met een waterverschil van 24 cM. of meer gedurende twaalf uur.

„Bij den laagsten stand in Augustus kon water ingelaten worden als boven, gedurende twaalf uur.

„Bij den laagsten stand in September kon water ingelaten worden als boven, gedurende elf uur.

„Er kwam dus gedurende het zomerseizoen van 1889 geen enkele dag voor waarop niet water inlaten gedurende elf uur mogelijk was.

„Misschien zijn de inlaatmiddelen van de sluis naast het stoomgemaal bij de Vijfsluizen te klein, en dan kunnen ze zoo noodig met betrekkelijk geringe kosten vergroot worden.

„Ik betwijfel het echter.

„Men is het toch eens, dat om eene goede practische verversching van Delflands boezem te verkrijgen, men niet noodig heeft een krachtigen stroom, maar wel een dagelijksche, gestadig langzaam en geregeld doorstroomende hoeveelheid water.

„In het gedeelte van het verversching skanaal tusschen de sluizen naast het stoomgemaal en aan zee, kunnen geborgen worden 200,000 kub. Meter water, die dan op het geschikte oogenblik in zee kunnen wegstroomen.

„Die hoeveelheid dagelijks aan de eene zijde door het stoomgemaal opgepompt en aan de andere zijde op Delflands boezem aangevoerd, zou voldoende zijn om den boezem van Delfland te ververschen, en die hoeveelheid kan in den regel dagelijks, zelfs in de droogste zomers, uit de rivier ingelaten worden, zooals proefondervindelijk gebleken is, toen vóór 1869 door de sluis aan den Leidschendam in de zomermaanden dageliiks e-edurende zekere tijdperken ongeveer 200,000 kub. Meter water

op Rijnland uit Delfland werd gebracht, welke hoeveelheid door de toen bestaande sluizen uit de rivier op den boezem stroomde.

„Ik moet dus bepaald tegenspreken wat de heer Duijnstee in het midden bracht, namelijk dat de mogelijkheid niet zou bestaan, om in de zomermaanden eene hoeveelheid water in te laten als noodig is tot verversching van Delflands boezem.

+

+

AP. AP. AP.

AP.

= 0.89 = 0.97 = 0.97 = 0.81

+

DP. DP. DP. DP.

En na de opmerking van den heer Duijnstee, dat in de zomermaanden bij langdurige droogte en groote hitte het ingelaten water voor een groot deel door de polders wordt verorberd, en dan eene groote verdamping plaats heeft, die zeer veel van het alsdan in te laten water wegneemt, hernam de heer Conrad :

„Ik wensch den heer Duijnstee alleen nog dit te antwoorden, dat dezelfde toestand bestond in 1868 toen eene hoeveelheid water van ongeveer 200,000 kub. meter werd gegeven aan Rijnland. Toen ook werd er een groot gedeelte van het gedeelte van het water ten dienste der polders ingelaten. Als de Vijfsluizen gebruikt worden voor verversching

van een groot deel van den boezem en de polders in het oostelijk en noordelijk deel van Delfland, en de andere sluizen, de Oranjesluis en die te Maassluis en Vlaardingen, voor het inlaten van water ten dienste van den boezem en de waterschappen in het westelijke deel van Delfland, dan houd ik mij verzekerd — de ondervinding heeft het trouwens geleerd toen Rijnland zijn 200,000 M3. daags kreeg — dat zelfs in de droge zomermaanden de polders geholpen kunnen worden en de boezemverversching tevens. Feitelijk en proefondervindelijk toch is gebleken dat 200,000 M3. kunnen worden ingelaten voor eenig bepaald doel en dat men het dan toch in zijn macht heeft bovendien het noodige water in te laten voor de polders en het vee".

Wij kunnen deze cijfers nog aanvullen met de volgende, getrokken uit de verslagen van Rijnland.

In 1868 tapte Rijnland aan de sluis te Leidschendam m de zomermaanden gedurende 469 uren : 13,382,000 M\ uit Delflands boezem ; in 1869 in 182K uur : 9,279,000M3. ;in 1870in455uren : 13,586,000M3.; in 1871 in 598 uren: 19,179,000 M3.; in 1872 in 253K uur 8,948,000 M3., m. m. w. gemiddeld per M uren resy. 685,000 —1.220,000 — 717,000 — 769,000 en 847,000 M3. Na 1872 heeft Rijnland al het water voor de verversching van zijn boezem alleen te Gouda binnengelaten, en wel in hoeveelheden tot 146,919,000 M3. per jaar toe. Door vroeg te beginnen en geregeld te werken, heeft Rijnland daardoor voor zijn boezem een toestand geschapen, die weinig of niets te wenschen overlaat.

De hoofdschuldige — het zij dan niet moedwillig — is dus met Delfland, maar de gemeente 's-Gravenhage, want wanneer de sluis te Scheveningen rrociAtoT. hlnft. is Delfland niet in staat den boezem naar behooren te

ververschen; het in te laten Maaswater moet ook op de Maas weder worden uitgelaten, en het vuile grachtwater van 's-Gravenhage, Delft, enz. blijft heen en weder schommelen.

Het protest van den Burgemeester der Residentie tegen de harde woorden van den heer Blussé in de zitting der Provinciale Staten geuit, mist daarom alle kracht. Want terwijl erkend wordt, dat de verbittering van het leven, niet in 20 a 30 gemeenten, maar zelfs m één enkele gemeente, een geheel onvoorzien geval zou daarstellen, dat van «overwegend belang» zou kunnen blijken te zijn, wordt te kennen gegeven, dat bij het gemeentebestuur van geen der hooge autoriteiten of° collegiën eenigen wenk dienaangaande was ingekomen, en dat adressen over den toestand elders eerst den vorigen dag waren ingekomen. Is het dan de roeping van een gemeentebestuur af te wachten tot het officieel van een onhoudbaren toestand in kennis gesteld, en tot het nemen van onverwijlde maatregelen als 't ware wordt gedwongen ? \

Of ligt bet niet veeleer op den weg van zulk een bestuur om voor te gaan en te waken voor de aan zijn zorg toevertrouwde belangen? En

zijn dan alle klachten over deze zaak m woord en scnrnt geaurenue 2 jaren geuit, hoewel onverhoord gebleven, zelfs niet in staat geweest die waakzaamheid te vergrooten? Onbekendheid met den waren toestand kan te minder worden aangenomen, waar de inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht voor Zuid-Holland, Dr. Egeling, reeds op 26 Dec. 1889 bij het gemeentebestuur ernstig aandrong «er tegen te waken, dat de grachten niet weder gebracht worden in den ondragelijken 'en voor de algemeene gezondheid gevaarlijken toestand waarin zij den vorigen zomer verkeerden.»

Het spuien is intusschen hervat en napleiten Jieeft geen doel. loch komt het mij wenschelijk voor omtrent de wijze van spuien nog een enkele opmerking te maken, omdat hetgeen op dat gebied geschied is en ook thans nog geschiedt, m. i. niet de weg is, om tot een volkomen bevredigende oplossing te leiden.

Het zou te ver voeren hier alle oorzaken op te sommen, die tot het steeds toenemen van de vervuiling van Delfland's boezem kunnen hebben medegewerkt; de voornaamste zijn zeker de enorme bevolkingsvermeerdering in de groote steden, en verder het dempen van grachten en het vervangen daarvan door nauwe riolen. Want als men zich afvraagt hoe het mogelijk is dat onze Hollandsche groote steden met reeds lang onbewoonbaar ' zijn geworden ten gevolge van het gemis van behoorlijken afvoer van faecaliën, straatvuil en plantenafval, dat voor een goed deel in de grachten terecht komt, dan kan dit alleen worden toegeschreven aan de groote hoeveelheid water dier grachten, en het oxydeerend vermogen der daarin opgeloste lucht. De verversching van dit water, waarin alleen door regenval en loozing of oppompmg eenige beweging komt, liet natuurlijk steeds te wenschen over ; de lage ligging van ons land veroorzaakt een nagenoeg volkomen stilstand. Door het dempen van kwalijk riekende grachten en het vervangen door nauwe riolen, die nagenoeg horizontaal liggen, die wegens den hoogen stand van het grondwater — of m. a. w. de lage ligging van het wrpin niet ziin te reinigen en waarbij alle krachtdadige doorspoe¬

ling ontbreekt, werd schijnbaar een betere toestand geschapen, maar m werkelijkheid het kwaad zeer verergerd. De geheele hoeveelheid water werd verminderd, de toestand in de overblijvende deelen der grachten noodzakelijk achteruitgezet. Het is m. i. een grove fout de rioolstelsels in andere hooggelegen steden waar verhang aanwezig is en doorspoeling mogelijk, te willen vergelijken met den eigenaardigen toestand onzer Hollandsche steden, een fout, waartoe men licht vervalt, maar die zeer te betreuren is. Afgescheiden van de invoering van een beter stelsel van faecaliënafVoer, dat evenwel veel tijd en geld kost, is ruime verversching der kanalen, die voor de scheepvaart onmisbaar en, mits goed schoon gehouden, ook voor de gezondheid een weldaad kunnen zijn, m. i. absoluut noodzakelijk. Het werd reeds zoovele jaren geleden gezegd in het rapport van de heeren N. H. Henket, C J.deBruijn Kops en wijlen Dr. T. J. Stieltjes : «verversching en nog eens verversching van den boezem, zooveel en zoo ruim maar immer mogelijk