267

DE INGENIEUR.

Ie Jaargang. 's-Gravenhage, 5 Juni 1886. M. 33

Verantwoordelijk Redacteur: R. A. I. Snethlage,Civ.-Ing.,'s-Gravenhage.

INHOUD.

De gemiddelde hoogte van den zeespiegel en de nauwkeurigheidswaterpassingen II. (Vervolg en slot van pag. 260.) — Drijvende golfbrekers. — Tentoonstelling van bouwkunst. — Het bouwprogramma voor den locaalspoorweg Medemblik—Hoorn — Itéér warmte. — Oude en jonge ingenieurs. — Ingezonden Stukken. — Aanteekeningen uit technische tijdschriften. — Weerkundige waarnemingen. — Statistieke Mededeelingen. — Eivierberichten. — Binnenlandsclie berichten. — Buitenlandsche berichten. — Gemengde berichten. — Benoemingen, verplaatsingen, enz. — Open betrekkingen.

De gemiddelde hoogte van den zeespiegel en de nauwkeurigheidswaterpassingen.

ii.

(Vervolg en slot van pagina 260.)

£>n 1875 werd op Nederlandsen grondgebied de reeks

nauwkeungheidswaterpassingen geopend, welke kort geleden gesloten werd, en thans ons land met een dicht net overdekt. Wie gaf aan deze werkzaam¬

heden den eersten stoot? Reeds een twintigtal jaren vroeger stonden zij op de agenda van de Commissie der Kon. Akademie van Wetenschappen, tot onderzoek naar de daling van den bodem in Nederland — over welke commissie straks nader — doch zij zouden vermoedelijk nog ettelijke jaren tot de vrome wenschen behoord hebben, zoo niet de Pruisische regeering te gelegener tijd een zachten drang hadde uitgeoefend. In 1874 was namelijk onze Oostelijke nabuur met de door hem ondernomen nauwkeurigheidswaterpassing tot aan onze grenzen genaderd en vroeg verlof om dwars door ons land heen, uit Amsterdam het A.P. te mogen halen. Eene dergelijke annexatie, hoe vredelievend ook, vond men hier toch wel wat bedenkelijk en men besloot derhalve op eigen kosten onzen nabuur het A.P. aan de grenzen te leveren. Doch tevens vatte men, dank zij de betoogingen van den Directeur der Polytechnische School, Dr. L. Cohen Stuart, de taak ruimer op, en werd besloten om niet enkel de begeerte der Pruisische regeering te bevredigen, doch tevens een aantal nauwkeurigheids-waterpassingen te verrichten, volgens de strekking der nieuwe driehoekketens en tevens naar de kustplaatsen, waar getij waarnemingen plaats vinden, ten einde op deze wijze ruimschoots te voldoen aan de verplichtingen van Nederland ten opzichte ter Europeesche graadmeting (1).

Onder Stuart's leiding en volgens zijne voorschriften (2),

(1) Zie de notulen van het Kon. Inst. v. Ingenieurs 1876/77, bladz. 57.

(2) Deze scherpzinnige voorschriften, welke later door de Rijkscommissie werden overgenomen, zijn door hunnen steller zeer uitvoerig in de vergadering van het Kon. Inst. v. Ingenieurs op 13 Febr. 1877 medegedeeld. Naar de notulen dier vergadering wordt dan ook verwezen, doch wellicht is de navolgende korte beschrijving aan sommige onze lezers niet ongevallig.

In plaats van zooals gewoonlijk de bel geheel tot inspeling te brengen, en daarna de baakverdeeling aftelezen en in onderdeelen te schatten, werd bij nagenoeg inspelende bel, de horizontale visierdraad met behulp van een der'stelschroeven, juist midden tnsschen twee baakverdeelingen gesteld, (de baak was door zwarte strepen op witten grond, in centimeters verdeeld), en de daarbij plaatsvindende uitwijking der bel opgeteekend. Zij, die uit ondervinding weten, hoe moeielijk eene bel juist tot inspeling is te brengen, en hoeveel nauwkeuriger en gemakkelijker eene allezing van niveaudeelen, dan van baakdeelen is, zullen licht beseffen dat deze methode groote voordeelen aanbiedt. Voor de gewone praktijk is zij echter onbruikbaar, omdat zij lange becijferingen eischt. Immers men moet telkens de hoogte, welke bij den schuinen stand des kijkers wordt afgelezen, herleiden tot de hoogte bij waterpassen stand. Voor deze herleiding is de kennis der afwijking (welke onmiddellijk uit de uitwijking der bel volgt) niet voldoende, ook den afstand van het instrument tot de baak dient men te weten. Ten einde dezen te bepalen werd de kijker door het aanbrengen van nog twee horizontale vizier-

werd in 1875, 1876 en 1877 eene reeks waterpassingen ondernomen, welke tijdelijk door zijnen dood gestaakt (1878), weldra hervat, werden in naam der Rijkscommissie van Graadmeting en Waterpassing (1).

Thans is het net op ééne enkele schakel na, voltooid, en is ook deze ontbrekende lijn gewaterpast, dan zal geen plaats in Nederland meer dan 25 kilometer van dat hoofdnet verwijderd liggen (2\ De uitkomsten hebben geleerd dat de middelbare hoogtefout in millimeters, gelijk is aan den vierkantswortel uit de lengte der gewaterpaste lijn in kilometers, zoodat men, in verband met de grootte van ons land, mag aannemen, dat het A.P. langs het hoofdnet met eene nauwkeurigheid van 0,015 M. is verspreid. Thans dient men nog de verschillende bestaande peilschalen en verkenmerken aan dit net te verbinden, waartoe van wege de kleine afstanden, gewone waterpassingen met dubbele instelling of aflezing door twee personen voldoende zijn. Deze waterpassingen zullen in twee afdeelingen gerangschikt worden; de gunstige (welke een secundair net vormen), waarbij de fout driemaal zoo groot als die der nauwkeurigheids-waterpassingen mag zijn, en de minder goede, waarbij de fout zevenmaal zoo groot is. (Laatstgenoemde waterpassingen worden natuurlijk slechts over kleine afstanden toegelaten.) Onder deze voorwaarden en met gebruikmaking der verspreide aanwezige gegevens, vleit men zich in vijf jaar tij ds, voor f 50,000 het Amsterdamsche Peil over geheel Nederland te verspreiden met eene onzekerheid in de hoogte van niet meer dan 0,03 M. bij verkenmerken, welke binnen het hoofdnet zijn gelegen, en van 0,051 M. bij verkenmerken op de grenzen des Rijks.

■ *

Ofschoon men derhalve nog eenigen tijd moet wachten vóór dat de gemiddelde zeestanden op onze kustplaatsen onderling nauwkeurig vergeleken kunnen worden, zullen toch de navolgende gegevens aan meer nieuwsgierige lezers vermoedelijk niet onwelkom wezen (3). Hoe globaal ook berekend, en hoe gering dan ook de graad van nauwkeurigheid zij, waarop onderstaande cijfers aanspraak kunnen maken, leiden zij toch tot verrassende uitkomsten.

draden, de een even veel boven als de ander beneden den middendraad gelegen, tot afstandmeter ingericht.

In drie verschillende schuine standen werd de kijker achtereenvolgens gesteld, want de scherpe instelling van den vizierdraad op het midden tusschen twee baakverdeelingen, werd herhaald met betrekking tot het naast boven-, en tot het naast beneden gelegen centimeter-midden. Telken male werd de uitwijking der bel afgelezen, en op deze wijze verkreeg men dus — zonder de gewone, lastige, statiefverzetting, — drie onafhankelijke waarnemingen.

Het instellen op het centimeter-midden geschiedde door een civielingenieur; een Polytechnicus las de bel af; een ander Polytecbnicus teekende de cijfers op. Behalve twee baakhouders waren nog drie helpers aanwezig, nl. één belast met het vóóruit inslaan der piketten, en twee belast met het ophouden van zon- of windscherm, en het vervoer der materialen per wagen.

De gewone afstand van baak tot instrument bedroeg 62,5 M., en werd al naar gelang omstandigheden ingekort of tot '100 M. uitgestrekt. De kijker vormde met het daarboven geplaatste niveau één geheel, hij rustte met cylindervormige tappen in vorken, en werd bij elke verandering van plaats door middel van een handvatsel opgelicht, en door den ingenieur zelf verdragen. De houten baken waren 3 meter lang, de verdecling werd door zwarte strepen op witten grond gevormd. De piketten waren van hout. lang 4 decimeter, en droegen tot steunpunt der baak een half kogelvormigen gepolijst stalen knop, welke bij het inslaan der piketten door een stempel voor beschadiging werd gevrijwaard. In do steden bezigde men gegoten ijzeren piketten, met wigvormig blad, tot indrijven tusschen de voegen der straatsteenen. In den regel vorderde men 3 K.M. per dag, in gunstige omstandigheden zelfs 5 K.M.

(1) Deze Commissie werd overeenkomstig het advies der Kon. Akademie van Wetenschappen, bij Kon. Besluit van 20 Februari 1879 ingesteld, en nam behalve de voortzetting der waterpassingen ook de voltooiing van de reeds door Dr. Stamkart aangevangen driehoeksmeting op zich.

(2) Deze en volgende bijzonderheden zijn ontleend aan de reeds genoemde memorie van toelichting bij de Staatsbegrooting voor 1886.

(3) Deze cijfers en de daarop steunende beschouwingen zijn ontleend aan het verslag over de waarnemingen in de Noordzee, langs de Nederlandsche kust, in de jaren 1880—1882 door den luitenant ter zee der eerste klasse H. Bernelot Moens en den ingenieur van den Waterstaat R. P. J. Tütein Nolthenius, bladz. 47 en volg.

De Yereenijing Tan Birseriijlee Ingenieurs stelt zich in &mi deele verantwoordelijk voor Je denkbeelden in de onflersclieidene bijdragen ontwikkeld ol toegelicnt.