268

Hoogte in Meters van den gemiddelden zeestand, boven (+) of beneden (—) het Amsterdamsch Peil:

Ostende _ 0,29 M. Katwijk . . _ (Hl M

Heijst _ 0,18 » IJmuiden . . _ 012 »

Westkappelle . . . — 0,06 » Petten ... _ 021 »

Burg-Repart.... — 0,06 » Helder ... 020 »

Hoek van Holland . + 0,07 » Vlieland 024 »

Derhalve schijnt de zeespiegel tusschen Ostende en den Helder uit twee flauw hellende vlakken te bestaan, die aan den Hoek van Holland eene soort rug vormen. Waaraan echter deze flauwe hellingen toe te schrijven, welke zelfs bij hevigen wind blijven bestaan? Uit de omstandigheid dat het hoogste punt van den zeespiegel nabij de mondingen van Oude- en Nieuwe Maas ligt, zou men allicht geneigd zijn af te leiden dat het links en rechts wegvloeiende rivierwater die flauwe hellingen vormt, doch beide monden brengen te weinig _ water zeewaarts om één zich zoo ver uitstrekkend verschijnsel te doen ontstaan. Evenmin kunnen de zeestroomen die hellingen veroorzaken, en er blijft dus niets over dan het verschijnsel voor onverklaarbaar te houden, of wel aan eenen foutieven stand der peilschalen te denken. Deze laatste onderstelling is niet onwaarschijnlijk. In 1882 konden wel is waar nog slechts de peilschalen op drie der hierboven genoemde kustplaatsen aan het net der nauwkeurigheidswaterpassing worden verbonden, doch de uitkomsten der correctie in bovenstaande tabel invoerende, verkrijgt mengemiddelde zeestand te West-Kapelle 0.18 M. -f- AP.

» „ aan den Hoek v. Holland 0.17 M. -4- AP.

» !> te Katwijk 0.14 M. -4- AP.

Ofschoon hieruit nog wel niet mag afgeleid worden dat de zeespiegel een waterpas vlak vormt — hiertoe zouden èn

gegevens èn berekeningen nauwkeuriger moeten wezen

blijkt in alle geval voldoende dat de verschillen in hoogte zeer gering zijn, gelijk dan ook moeielijk anders kan wezen. Immers onze kusten vertoonen geen sterke bochten, ook de onderzeesche oever heeft regelmatige vormen, en daarenboven zijn de zeestroomen betrekkelijk zeer zwak. En in dergelijke omstandigheden zijn hellingen niet wel bestaanbaar.

Doch niet slechts de ingenieur of de hydrograaf heeft er belang bij den gemiddelden zeestand nauwkeurig te kennen,

cc±± leuci uie nei cneroaar plekje gronüs bewoont, dat aan de baren werd ontwoekerd, en die hoopt dat zijne kinderen en kindskinderen er na hem zullen gevestigd blijven, behoort dien gemiddelden zeestand zorgvuldig gade te slaan. Want daaruit kan hij afleiden of de bodem rijst of daalt.

In 1853 vestigde het lid der Kon. Akademie van Wetenschappen P. Harting de aandacht zijner medeleden op de vraag of de bodem van ons land al dan niet in eenen toestand van langzame daling verkeert. Ten einde hieromtrent zekerheid te verkrijgen bleken noodig te zijn: le. het vergelijken door middel van waterpassingen van meerdere vaste punten, zoo nabij mogelijk aan zee gelegen, met punten meer landwaarts in, of nabij de Duitsche grenzen, 2e. het vergelijken van de hoogte van bovengenoemde punten aan ae kusten, met den gemiddelden zeestand aldaar, 3e. het herhalen der waterpassingen om de 20 of 25 jaren.

Eene Commissie van drie leden werd benoemd (1) tot het verzamelen der noodige gegevens en tot het verrichten der vereischte berekeningen. Haar lot was dat van zoovele commissies in en buiten den lande, doch door een gelukkig toeval zijn vele harer werkzaamheden door anderen, zij het ook voor andere doeleinden, verricht. Hadden de bemoeiingen der Commissie de stichting van slechts één zelfregistreerende peilschaal ten gevolge (Urk), van wege 's Rijks Waterstaat zijn in later jaren tal van dergelijke inrichtingen tot stand gekomen. De waterpassing van de kustplaatsen naar Duitschland, welke de Commissie noodig achtte, werd zooals straks bleek ten behoeve der Europeesche graadmeting verricht. Ook de berekening van den gemiddelden zeestand uit de thans bijeengebrachte getijlijnen zal ten behoeve dier graadmeting van wege de Rijkscommissie voor waterpassing en graadmeting geschieden (2).

(1) De heeren F. W. Conrad, F. J. Stamkart en J. P. Delprat • thans allen overleden.

(2) Deze commissie bestond in den aanvang uit de heeren F. J.

5-TAMKART J. A. C. OüDEMANS, J. BOSSCHA, G. VAN DlESEN en H. G.

bepaaWel kNDE Bakhuijzen- ^ leiding der waterpassingen werd meer

het overlprW ïï^ c '^ugeuueuiueu opgedragen, m plaats van

amkart is de heer Ch. Schols getreden.

„Le bien arrivé en dormant,y; zijn eenmaal deze berekeningen voltooid, dan zal de Kon. Akademie van Wetenschappen hare bemoeiingen in zake de al dan niet daling van den Nederlandschen bodem wederom met nieuwen ijver hervatten (1).

Wilt gij ten slotte weten welke personen al de hoogst noodzakelijke doch eindelooze berekeningen der nauwkeurigheidswaterpassingen volvoerden, en welke personen de niet minder langwijlige becijferingen zullen verrichten, voor de bepaling van den gemiddelden zeestand vereischt? Schoolmeesters .... in hun „ledigen" tijd!

R. T. N.

(1) Zij die uitvoeriger wenschen te weten wat de commissie voor de daling van den bodem zich voorstelde te doen, worden verwezen naar het «Rapport der Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing over het al dan niet bestendigen der Akademische Commissie »voor de daling van den bodem van Nederland", en naar het «Verslag «omtrent de werkzaamheden van laatstgenoemde Commissie", beide voorkomende in het 18e deel, 3e stuk, 2e reeks der Verslagen en Mededeelingen der Kon. Akademie van Wetenschappen , Afdeeling Natuurkunde (1883).

Drijvende golfbrekers.

Nu uit meerdere couranten-berichten blijkt, dat de bezwaren, ondervonden bij de exploitatie der Handelskade te Amsterdam tengevolge der golfbeweging op het afgesloten IJ, nog steeds een onderwerp van adressen aan den raad der gemeente uitmaken, schijnt het niet ondienstig in dit blad ter sprake te brengen den invloed van drijvende golfbrekers op de voortplanting der beweging in waters van beperkte diepte, beperkte uitgebreidheid en daardoor beperkte intensiteit der golfbeweging.

Het is geenszins de bedoeling te geven of uit te lokken een ongevraagd advies aan de technische autoriteiten te Amsterdam, daar het steller dezes zelfs niet bekend is of deze quaestie te Amsterdam nog als eene opene vraag kan worden aangemerkt.

Het onderwerp is echter in het algemeen der bespreking overwaardig en zulks te meer, indien blijkt, dat een praktisch ingerichte onkostbare drijvende golfbreker desverlangd aan de bovengenoemde bezwaren kan te gemoet komen.

Een drijvende golfbreker zal in het bizonder doel kunnen treffen, indien de beweging eene zuivere golfbeweging is, zooals deining en niet eene voortschrijdende, zooals branding.

Het doel, het geven van voldoend stil water aan de lijzijde, zal dooiden drijvenden golfbreker uitsluitend kunnen bereikt worden door belemmering van de voortplanting der golfbeweging. Dit zal mogelijk zijn, indien de golfbreker zoodanig is ingericht, dat deze niet regelmatig deelnemen kan aan de golfbeweging, derhalve de voortplanting dier beweging verstoort.

De diepte van het water zal beslissen over de vraag of de golfbreker voldoende diep kunne tasten, om de voortplanting te verstoren tot op eene diepte, waar de golfbeweging reeds zooveel in intensiteit verloren heeft, dat de verdere onbelemmerde voortschrijding dier beweging geen bezwaar meer oplevert.

Van de hevigheid der golfbeweging, welke verwacht kan worden, zal afhangen of de niet regelmatige beweging, welke de golfbreker na verstoring der oorspronkelijke beweging zal aannemen, nog zal kunnen meedeelen eene voor de scheepvaart hinderlijke beweging aan het water aan de lijzijde.

Bij eene diepte als die van het afgesloten IJ kan uit een constructief oogpunt eene voldoende dieptasting van den golfbreker geen bezwaar opleveren, terwijl het tweede bezwaar zich bij een goed ingerichten drijvenden golfbreker niet zal voordoen bij de beperkte hevigheid deibeweging van het water voor de Handelskade.

Stelt men zich voor op 160 M. (een maat door de Kamer van Koophandel wenschelijk geacht) afstand uit de te beschermen kade eene rij aaneengekoppelde houten vlotten van zekere lengte en eene breedte te stellen op 6 M., en deze vlotten dragende langs delengte-as een vertikaal schot, geconstrueerd van plaatijzer, evenals een scheepshuid, diep tastende ongeveer 4 M. en reikende boven den waterspiegel of beter boven de vlotten 1.50 M., en het stijve ijzeren schot onwrikbaar haaks verbonden met het vlot, dat als drijver dienst doende, mede een vast geheel vormt, dan zal deze rij vlotten een praktisch ingerichte en weinig kostbare golfbreker kunnen vormen.

De rij dier vlotten kan aan dukdalven vastgemeerd of aan ankers vertuid worden; bij het passeeren der zeeschepen voor het aandoen of verlaten der kade kan men een of meer der vlotten tijdelijk uit de rij verwijderen.

Dat het voortplanten der golfbeweging door het, vertikale schot wordt verhinderd, volgt uit den aard dier beweging.

Bij groote — theoretisch oneindig groote — diepte en constante beweging van een watermassa doorloopen alle waterdeeltjes eene geslotene kromme met eene snelheid, waarbij de horizontale verplaatsing van elk waterdeeltje in eene zekere samengestelde verhouding staat tot de diepte beneden den waterspiegel, zoodat de weg in horizontalen zin afgelegd door de waterdeeltjes afneemt, naarmate hunne diepte toeneemt; deze horizontale verplaatsing wordt nul bij