— 16 —

Ze zweeg en 't was hoog tijd; want onmiddellijk daarna kwam een donkere gestalte voor den ingang van het priëel en de man, over wien het gesprek liep, stond voor haar.

Judith schrikte.

«Pardon, dames. Mag ik me even voorstellen. Mijn naam is Banner. Ik hoop dat de dames me excuseeren, dat ik U stoor; ik ging door de kamers maar vond niemand. En daar ik stemmen in den tuin

hoorde, kwam ik hierheen Mevrouw Hinding?

meen ik..." Hij hoog. «Wilt U niet zoo vriendelijk zijn mij te zeggen of Mijnheer de advocaat thuis is! Ik zou hem gaarne spreken."

Mevrouw Hinding beantwoordde tamelijk verlegen zijn groet en verzocht toen Judith Mijnheer Banner het kantoor te wijzen. Judith keek rond naar haar broertje, maar hij was elders gaan spelen en nergens te zien.

Zij stond met een gerimpeld voorhoofd op en trad het priëel uit, met al de waardigheid die ze bezat, en ging voor Banner uit den tuin in, aan hem overlatend of hij wilde volgen of niet. 't Was haar een zekere voldoening zoo voor hem uit te gaan zonder een woord te spreken. Hij vermoedde in 't geheel niet, welkeen verbittering zij tegen hem voelde; hij had haar zelfs niet herkend. Eerst toen zij bij de deur van het kantoor stonden en zij hem met een handbeweging aanduidde, dat hij kon binnengaan, dook een flauwe herinnering in hem op, en om toch iets te zeggen, zei hij: »'t Komt mij voor alsof ik het genoegen heb gehad U vroeger eens te ontmoeten."

Het kwam niet in hem op te denken, dat die flauwe herinnering niet vereerend voor haar zou wezen. Maar zij nam hem op met een voornaamheid, die zich met de zijne kon meten en antwoordde langzaam en onverschillig: «Waarlijk? ja, dat kan wel zijn," en keerde hem den rug toe. Banner maakte in zichzelf de opmerking, dat de dames in kleine steden «horrible" waren en klopte op de kantoordeur. Maar Judith ging naar haar moeder terug en in al haar ergernis dat die arrogante man zich haar niet eens herinnerde, vond zij ook een zekere verlichting in de gedachte, dat hij dan ook wel vergeten zou zijn welk een dwaas figuur zij gemaakt had.

«Mijnheer Banner blijft van avond soupeeren. Moeder, zie eens na of we wat in huis hebben," zei de advokaat een uur later totgrenzenlooze schrik van zijn vrouw, die haastig in de keuken verdween.

Judith verroerde geen vin. Zij wilde haar moeder gaarne helpen, maar de gedachte ook maar indirekt dien man te bedienen was haar ondragelijk. Van haar stoel in het prieel zag ze hoe de advokaat Banner door den tuin geleidde en hem levendig gesticuleerend een en ander aanwees en verklaarde. Zij ergerde

zich bij de gedachte, dat hij ook hier ootmoedige bewonderaars, kruipende onderhoorigen verwachtte te vinden.

Aan het avondmaal zweeg ze, maar de ergernis over het kruipende in de houding van den advokaat was zeker duidelijk op haar gelaat te lezen; want plotseling ontdekte zij, dat Banner mes en vork liet zinken en haar met onverholen verbazing aanstaarde. Wanneer een van toorn vlammende blik dooden kon, dan was op dat oogenblik Johan Banners laatste uur zeker geslagen; maar hij vergenoegde zich met de oogen neer te slaan en zijn maal voort te zetten.

Maar toen ze kort daarna opstond om thee te schenken, volgden zijn oogen haar weer met een zekere nieuwsgierigheid, die haar onuitsprekelijk irriteerde. Na tafel, toen het gesprek begon te kwijnen, omdat Hinding al zijn onderwerpen had afgehandeld, richtte Banner een enkele maal, als uit beleefdheid een paar woorden tot haar; maar ze antwoordde zóó kort, dat hij zich schouderophalend afwendde. Hinding en zijn vrouw reikten hem de hand, maar toen hij dientengevolge ook Judith de hand toestak, week ze achteruit en groette hem met een trotsche hoofdbuiging. Toen begon hij aan de mogelijkheid te denken , dat dit mooie meisje om de een of andere onbegrijpelijke reden boos op hem was. En hij vroeg zich vol verbazing af: «Wat ter wereld kan ze tegen me hebben? Bah — ze zal wel zoo preutsch zijn, dat ze een deugdzamen afschuw heeft van mijn beruchte persoon."

En daarmee liet hij de zaak varen.

Maar dank zij de volharding van den advokaat, brachten de zaken van Banner hem dikwijls naar de woning van Hinding, en het gevolg was, dat hij telkens de dames ontmoette. Toen hij eenmaal uitgemaakt had, dat Judith boos op hem was, kon hij gemakkelijk de kleinigheden zien, waarin zij haar voortdurenden tegenzin toonde. Niet dat zij onbeleefd was, maar juist haar stijve, koele beleefdheid, die een karikatuur van de zijne scheen, ergerde en hinderde hem. Zij voerde voortdurend oppositie en hij begreep zeer goed, dat ze dit deed, omdat ze zijn recht op eerbied volstrekt niet erkende. Maar hier eischte hij die juist. In het buitenland was het wat anders; daar kon men tot zekere hoogte zijn waardigheid, laten varen, maar hier op zijn eigen terrein, waar hij enkel door inferieuren omgeven was, had zijn arrogance weer macht over hem gekregen en hij eischte onderdanigheid en verachtte de onderdanigen.

Maar zij gaf niet toe. Dat ergerde hem wel, maar trok hem tevens aan. Was het mooie meisje hem vriendelijk en eenvoudig tegemoet gekomen, had ze wat gecoquettcerd, hem wat gefêteerd, dan zou hij, de geblaseerde, die aan zulke dingen gewend was,