- 18 —

ken, of hij werkelijk te ceremonieel was om goed te kunnen dansen, of dat misschien een cancan op een bal mabille heler voor hem paste.

Hij herhaalde de manoeuvre verscheiden malen, en de moeders volgden met vonkelende oogen hun dochters in de armen van «mijnheer de grondeigenaar' , En telkens sloot zich een nieuwe gelukkige bij de schare der uitverkorenen aan. Zij liepen arm in arm door de zaal en vertoonden een opvallende afgetrokkenheid. Maar als Judith meende, dat Banneer zoo weinig op zijn omgeving lette, vergiste zij zich. Hij zag heel goed welk een gemoedsbeweging hij veroorzaakte, maar hij vond, dat de hulde hem toekwam en wilde vooral niet toonen, dat hij het opmerkte. Hij zag ook Judith wel en zei bij zichzelf, dat zij toch 't mooiste meisje van 't stadje was en dat ze goed danste; hij merkte ook op, dat ze levendig' met haar jongen cavalier sprak en dacht toen, dat het toch zeker wel uit verlegenheid was, als ze tegenover hem zoo terughoudend was. En eindelijk viel het hem in, dat hij toch haar ook een dans moest vragen; hij kwam immers bij haar aan huis.

Judith stond met haar cavalier te praten, terwijl Banner achter haar aankwam. Be jonge student ergerde zich een beetje over de algemeene attentie die aan Banner geschonken werd en had juist eenige

sarkastische opmerkingen daarover ten beste gegeven.

Judith lachte en antwoordde:

«Ja, het gaat zooals in Hostrups comedie. Geld

geeft een tooverglans zelfs aan een Peter Bavn, waarom

dan niet aan een. . ."

Banner stond voor haar en vroeg om den volgenden.

dans; geen spier op zijn gelaat verraadde of hij haar

woorden begrepen , of ook maar gehoord had; zij zag

hem half verlegen, half boos aan.

«Ik dank U — ik ben moe; ik hoop, dat U me

wilt excuseeren; ik kan niet zooveel dansen, ik had

ine juist voorgesteld eens uit te rusten."

«Dan mag ik TJ misschien wel wat gezelschap houden, terwijl U uitrust."

Hij ging naast haar zitten toen de volgende dans

begon; maar hij was blijkbaar om een onderwerp van

gesprek verlegen, en zij hielp hem niet.

Toen begon hij te spreken over het stadje en zijn

inwoners, en maakte in 't voorbijgaan een opmerking

over de macht, die het geld ook in dit vredige

plaatsje had.

Toen werd zij welsprekend, en antwoordde gevat en scherp ; hij lachte, want hij begreep niet, dat haar sarkastische opmerkingen eigenlijk hem golden; maar langzamerhand begon het gesprek hem wat te vervelen. Dus was het toch verlegenheid geweest, die haar zoo stijf tegenover hem gemaakt had en nu was ze op haar gemak. Zijn belangstelling begon te verflauwen.

Voor de variatie verzocht hij haar een toer met hem te dansen, want hij dacht: «zij wil natuurlijk even graag met mij dansen als de anderen." Maar onmiddellijk veranderde haar gezicht en werd koel, afwijzend; ze weigerde snel en trok zich onwillekeurig' wat terug, als was ze bang dat ze al te vriendelijk geweest was.

Haar weigering' kwetste hem. Als ze met hem gedanst had, zou het geen indruk op hem gemaakt hebben ; maar nu zij weigerde, kreeg hij er juist lust in. Wat een buigzame gestalte, en die fraai gevormde armen, die sneeuwwitte hals.

«Ik geloof wezenlijk, dat ze bang is me aan te raken."

Nu zweeg hij ook en. toen de dans voorbij was, stond hij op, groette vormelijk, liet zijn blik met voorname onverschilligheid over haar heen in de verte glijden, verliet de zaal en ging naar huis.

Toen hij heenging verdween onmiddelijk de nerveuze onrust, die hij had veroorzaakt. De studenten en handelsbedienden bestegen weer den troon en het feest werd met steeds toenemende levendigheid, hitte en stof voortgezet tot laat in den nacht.

Als men in het stadje praatte van «den Grondbezitter" en daarmee maar één bepaald persoon bedoelde, was dit eigenlijk minder juist; want er waren in den omtrek verscheidene landeigenaars en in alle geval één, die in het stadje meer bekend was dan Banner en dat was Felix Bestrup. Maar Banner was nu een nieuweling en zijn bezittingen waren veel grooter, en daar kwam bij, dat men al lang had opgehouden zich voor Felix Bestrup te interesseeren.

Wel was er een tijd geweest, dat het kleine stadje zijn hoofdstad en hij de held er van was; maar nu was hij achteruit gegaan. In de vijftien jaar dat hij het landgoed bezeten had, waarnaar zijn familie was genoemd, was het den jongen edelman gelukt zooveel geld te verspillen, als zes andere menschen voor een vrij groote weelde levenslang noodig zouden hebben, zonder zich nog troostelooze erven na te laten. Met andere woorden, de rijke onopgevoede man, die weinig verheven neigingen koesterde, had zonder zijn ouderlijk huis langer dan twee dagen achter elkaar te verlaten of verder dan twintig' mijl ver te reizen, een enorm kapitaal gebruikt om zich een slechten naam, valsche honden, fraaie raspaarden, lange knechts en mooie dienstmeisjes aan te schaffen. Zoolang hij geld in overvloed had, vergaf men hem dat. Hij liet zich door ieder plukken en bedriegen en men wilde den goudvink niet laten vliegen; maar toen hij crediel begon te vragen, toen het. gerucht liep, dat zijn geldzaken slecht stonden, trok het stadje zich voorzichtig terug. Hij merkte, dat men hem ontweek en begreep