— 35 —

Esculaap, die wist, dat Banner vroeger met groote verachting over zijn wetenschap en werkkring gesproken had, aanleiding te verklaren, dat hij geen profeet was; en dat hij, terwijl hij niet eens van 't verledene op de hoogte was geen opinie over de toekomst hebben kon, waarop Banner boos werd en weer als vroeger de geneeskunde voor knoeierij en humbug uitmaakte.

Eindelijk kwam de gewichtige dag. Wat Banner leed is niet te beschrijven. In de wachturen, die hij in zijn studeerkamer doorbracht lag hij als 't ware op de pijnbank. Zijn spanning en ongeduld kwamen op tegen dat lange wachten, maar te vergeefs.

Hij beproefde zich te beheerschen; hij zei in zich zelf, dat hij natuurlijk teleurgesteld zou worden, maar het als een man moest dragen. Wat hielp het te hopen en luchtkasteelen te bouwen. Alles was immers maar een keten van oorzaak en gevolg, die niet te veranderen was en wat zouden de gevolgen van zijn leven zijn?

Daar trad de knecht binnen, stijf en eerbiedig.

»Nu," stamelde Banner, en zijn hart sloeg zóó hevig, dat hij bang was, dat de knecht het hooren zou.

«Mevrouw is voorspoedig bevallen van een zoon; hij is flink en gezond."

Banner beduidde met een handbeweging den knecht, dat hij gaan kon; hij wilde niet, dat iemand, allerminst zijn knecht, getuige van zijn ontroering zou zijn. Maar op dat oogenblik voelde hij, dat er in zijn ziel een omwenteling plaats had, die hij voor onmogelijk gehouden had. Een gevoel van geluk en dankbaarheid zooals hij nooit gekend had, doorstroomde hem. Nu wist hij dan, wat hij geen oogenblik had durven hopen, dat hij een zoon had. Het was dan toch gebeurd, hij had een zoon, een erfgenaam, 't Leven kwam hem niet langer doelloos voor. Zij had een doel, een taak, iets om naar te streven en voor te leven. En dat geluk, waaraan zijn sceptische ziel niet had willen gelooven, overweldigde hem nu met alle kracht. Een zoon, zijn zoon, de zoon van Johan Banner, de erfgenaam van zijn landgoed, zijn naam en zijn rijkdom, een zoon, die zijn verloren leven weer goedmaken zou!

Hoe kreeg alles om hem heen plotseling waarde, hij voelde behoefte te danken. Maar men kan »een keten van oorzaak en gevolg" niet danken. Hij wenschte een oogenblik zich tot God te kunnen wenden, maar dat kon hij niet. Toen dacht hij onwillekeurig aan zijn vrouw. Haar kon hij danken, en dat deed hij in zijn gedachten, innig en warm; het kwam hem op dat oogenblik voor, dat hij haar handen had kunnen kussen. Zij was nu niet langer alleen zijn vrouw, zij was nu de moeder van zijn kind en hij vereerde haar als moeder. Voor 't eerst in zijn leven voelde hij werkelijk eerbied voor een vrouw.

Toen hij kort daarop zijn zoon zag, toen hij het kleintje ventje bekeek met een spoor van zwart haar op het kale hoofdje, toen hij de groote bruine oogen zag en de kleine, gebalde blauwachtig roode vuistjes, kwamen er, tranen in zijn oogen, en 't was voor 't eerst in de laatste t wintig jaren, dat hem dat gebeurde.

Hij had tot nu toe een afschuw van kleine kinderen gehad, maar dit kleine, hulpelooze wezentje scheen hem 't aandoenlijkste toe, wat hij in lang gezien had. 't Was voor 't eerst in zijn leven, dat hij een pasgeboren kindje zag en hij zou zich zeker met weerzin afgewend hebben, als 't dat van een ander geweest was; maar dit was zijn jongen, zijn eigen zoontje.

«Mag ik hem aanraken?" vroeg hij de min, en de goede vrouw — Banner had absoluut gewild, dat er een boerenvrouw van het landgoed zou komen en niet een meisje van minder goeden naam met een twijfelachtig verleden — glimlachte met al de waardigheid van een min en antwoordde toestemmend.

Hij lichtte het stijve pakje zeer onhandig op en bekeek het angstig.

«Dat is toch wonderlijk," zei de min. «Het kind schreeuwt heelemaal niet."

En zijn hart beefde, bij de dwaze gedachte, dat het kind zou kunnen voelen, dat het zijn vader was, die hem opnam.

Zijn vader! Die naam vervulde hem met een geheel nieuw gevoel van waardigheid. Zijn lichtzinnig, zelfzuchtig leven lag achter hem als een droom, als iets onbegrijpelijks, Hij was nu in een veilige haven. De waardigheid van huisvader scheen hem niet langer, zooals vroeger, slaafsch en burgerlijk toe.

't Kind schoof het voorhoofd op in wonderlijke rimpels, trok de neus samen, sloot de oogen en opende 't mondje.

«Mijn God! hij krijgt kramp," barstte Banner uit. «Neen, hij begint te schreien," zei de min en nam hem het kind uit de onbeholpen handen.

Banner had een prachtig collier uit Parijs laten komen om die aan zijn vrouw te geven. Toen hij haar na de geboorte van zijn kind weerzag, had hij gaarne een paar hartelijke woorden willen zeggen om zijn dankbaarheid en blijdschap te uiten, maar het had hem altijd moeite gekost dergelijke gevoelens onder woorden te brengen en de muur van spot en koelheid, die zij tusschen elkaar hadden opgebouwd, stond hem in den weg. Zij deed ook niet de minste poging om hem te helpen. Het resultaat was dus een paar ceremonieele woorden, die volstrekt niet overeenkwamen met wat hij wilde zeggen. Dat ergerde