— 41 —

meende, dat dit en liet vele onweer de oorzaak was van de slapte van het kind.

Daar de warmte aanhield ging Banner met den jongen naar een badplaats in Noorwegen, in de hoop, dat de koelere en frissche lucht daar hem goed zou doen. Dat hielp voor een korten tijd, maar toen kwam de vermoeidheid terug en Erik verlangde naar buis.

»Wat scheelt hem toch'?" vroeg Banner den dokter.

»Het is weer die zenuwachtigheid, waar hij altijd aan geleden heelt, maar als hij grooter wordt, gaat dat wel over."

Maar het ging niet over, integendeel; hij kreeg iets verontrustend doorschijnends, iets verheerlijkts in de uitdrukking van zijn gezicht, dat den dokter in het geheel niet aanstond.

In het najaar brak er een diphtheritis-epidemie in den omtrek uit. Banner had er veel voor over om de zieken alle mogelijke hulp te bieden; maar allereerst werd toch de uiterste voorzichtigheid te baat genomen om Erik voor besmetting te bewaren. Dat was zoo moeilijk niet en Banner was nu bijna blij, dat de jongen zoo stil was en zoo weinig lust had om uit te gaan. Hij kwam alleen uit, als hij volgens gewoonte voor op het zadel bij zijn vader zat en met hem uitreed, en dan kon men nog eens een enkelen keer zijn vroolijk, helder kinderlaehen hooren, maar overigens werd hij steeds stiller. Hij geleek op een zieke bloem.

Op een avond, dat hij van zulk een rijtoer thuis kwam, vroeg hij dadelijk naar bed te mogen gaan, omdat hij zoo moe was. Dien nacht had hij koorts en den volgenden dag werd de dokter gehaald.

»Wij zijn zoo voorzichtig mogelijk geweest," zei Banner, »en de jongen is toch besmet geworden."

»Uw zoon heeft geen diphtheritis," antwoordde de oude dokter.

Banner slaakte een zucht van verlichting. »Dan is het zeker zoo erg niet'?"

»Wij willen hopen van niet," antwoordde de dokter. Hij schreef ijscompressen op het hoofd voor en voortdurend frissche lucht en toen ging hij heen.

Maar de koorts werd hooger, Erik ijlde niet, maar lag stil en bewusteloos. Banner waakte dien nacht bij hem en vroeg in den morgen werd de dokter weer gehaald.

»Ja, het kind is ernstig ziek."

»En is u er zeker van, dat het geen keelziekte is1?" sJa, volkomen."

»U moet hier blijven," zei Banner toen. »Ik heb meer patiënten."

»U moet hier blijven," herhaalde Banner op denzelfden toon.

»Ik kan niet. Er zijn anderen, die ik beter kan helpen."

»Ik zal u alle verlies in uw praktijk vergoeden. U moet hier blijven."

De dokter moest toegeven, hij zat gelaten in de ziekenkamer, waar Banner en Judith beiden waren. De toestand van het kind werd steeds bedenkelijker. Toen de avond viel en de koorts nog even hoog was, schudde de dokter het hoofd. Noch het ijs, noch een lauw bad vermocht de temperatuur te doen dalen. De dokter verzocht Banner alleen te mogen spreken.

Judith zat bleek en zonder tranen met Erik's gloeiend handje in de hare; zij keek de mannen na, die de kamer uitgingen, zij begreep alles, en voelde een dot verlangen te mogen sterven met haar kind.

»Is er gevaar'?" vroeg Banner, toen hij met den dokter in de studeerkamer stond.

»Ik vrees, dat uw zoon zal sterven."

»Het kind moet gered worden, dokter," zeide Banner, scherp en kortaf, alsof zijn bevel eenige macht had. »U hebt de verantwoording."

»Ik dacht niet, dat u op mijn kunst vertrouwde."

»De nood leert ons eerst, wat wij gelooven," antwoordde Banner. »Nu heb ik niemand om op te vertrouwen dan u."

Hij zweeg een poos, en ging toen voort:

»Hier in mijn schrijftafel liggen goudstukken en papieren ter waarde van tien duizend gulden, dat is alles voor u, als ge mijn jongen redt."

»Wat geeft dat, de dood laat zich niet omkoopen."

Toen eerst scheen Banner den vollen omvang van het gevaar te beseffen, hij greep den verbaasden dokter zóó hard bij den arm, dat hij hem pijn deed, en riep op een toon, zoo geheel verschillend van zijn gewone, rustige stem, dat de goede man er bang door werd:

»Zeg dat u dat niet meent, het is onmogelijk, het kind kan niet sterven, ik wil hem niet missen, hij is mijn alles, mijn ziel, mijn heele leven. Neem alles wat ik bezit, mijn leven als het noodig is, maar mijn jongen niet!"

De dokter kon zijn eigen oogen en ooren nauwelijks gelooven, was dat de trotsche geblazeerde man?

»Wat geeft het?" zei hij bedroefd. »Dat helpt het kind niet. Hij heeft hersenontsteking en. . . ."

»Het is onmogelijk, er is niets met hem gebeurd, niets ter wereld."

»Dat geloof ik graag, maar die ziekte heeft hem altijd bedreigd. Het is een gevolg van zijn erfelijke nervositeit. Uw familie is, zoover ik mij herinneren kan, nooit recht sterk geweest, en u zelf "

Banner's gezicht was aschgrauw geworden.