— 70 —

niet veel meer aan je. Ik vergat je, terwijl hij leefde, in mijn overweldigende liefde voor hem. Toen hij stierf wendde ik me nog eens tot je, niet strijdend, maar smeekend; maar je bleef onbuigzaam. Toen gaf ik het op. Ik was te moe om nog ergens moeite voor te doen. Ik meende, dat ik geestelijk dood was en dat ook de lichamelijke dood het beste voor me zou zijn. Toch verlangde ik altijd naar je, maar je kwaamt me niet te gemoet.

Toen kregen we gasten en ik leefde op — misschien om voor goed weer uit te dooven, als dit voorbij is. Maar jij ook werdt veranderd door dit bezoek. Ik zag plotseling leven en jeugd en al wat ik had gehoopt bij je.wakker te roepen bij je opbloeien, en ik moest, mij zelf bekennen dat een ander dat veroorzaakt had. De gedachte deed me pijn; misschien omdat ik een egoïst ben, maar het ergerde mij, dat een ander moest, bereiken, waar ik zooveel jaren voor gestreden had. Ik hoopte dat ik me vergiste, de onzekerheid pijnigde me en ik vroeg je daar een eind aan te maken, maar zelfs dat wilde je niet. Zooveel kon ik niet eens van je verkrijgen.

Ik vraag of eisch je liefde niet, daar heb ik geen recht toe. Ik, die alleen voor me zelf geleefd heb, mag van anderen niets verwachten. Ik vraag je alleen dit: heb ik het verloren'? Moet ik deze hoop met mijn andre illusies in rook zien opgaan'? Is dat, te veel gevraagd ? Ik wil alleen maar zekerheid van mijn neerlaag om mijn leeg bestaan niet langer voort te zetten. Wil je dat, niet voor me doen'? Als je ooit andere dan onvriendelijke gedachten voor me gekoesterd hebt, zeg me dan nu of 't zoover gekomen is, dat ik niet alleen overcompleet ben, maar zelfs 't geluk van anderen in den weg sla. Wees maar niet bang het me te zeggen. Zeg 't me of ik tusschen jou en je geluk sta, of je lief hebt, of je — hem lief hebt."

Haar hart werd vervuld van onuitsprekelijke dankbaarheid, omdat hij haar de bekentenis zód gemakkelijk maakte. Nu hij zóó sprak, zoo zacht, zoo bescheiden, zoo droevig, nu kon zij hem alles geven. Hij zou geen oogenblik langer aan zijn nederlaag gelooven. Nu hij vrijwillig de wapens neerlei, zou hij weten, dat hij overwinnaar was, veel meer dan hij durfde hopen of verwachten.

Zij liet zich naast hem op de knieën glijden en zei: »,Ta ik heb lief! Ik heb lief voor goed! Er is een man, dien ik liever heb dan iets anders in deze wereld, liever dan mij zelf! zóó, dat ik hem zal blijven liefhebben zoolang ik leef. Maar zie je dan niet, dat je zelf die man bent ? Ik heb je lief en ik heb je lief gehad — ik geloof van den eersten keer af, dat ik je zag, maar omdat ik meende dat je met mij spotte, bestreed ik die liefde, verloochende en onderdrukte ze. Als je geweten hadt. wat ik leed, toen Erik leefde

en ik je volkomen onverschillig was, zou je begrijpen, dat ik je toen al lief had. Eerst lang daarna heb ik het zelf begrepen. Toen maakte mijn voortdurend lijden me hard en bitter, en toen Erik stierf en je bij me kwam, was ik ziek, buiten mezelf, verblind door mijn ellende en wanhoop. Ik stootte je af. Maarvan dat oogenblik zag ik mijn ongelijk in, en begreep me zelf. Ik . verborg mijn liefde alleen omdat je toen weer zoo vreemd en koud werdt.

Dat is de verandering', die je in me gezien hebt, je leven is niet verspild, want je hebt mij leeren liefhebben, je hebt mij gelukkig gemaakt, je bent niet meer alleen, want je hebt mij gewonnen en ik laat je niet meer los!"

Hoe bekoorlijk was ze, zooals ze daar voor hem lag. Maar hij hief haar niet in zijn armen op, hij fluisterde haar niet toe, dat ook hij haar lief had. Een oogenblik was het hem, alsof hij zóó oud was, zóó moe, zóó afgeleefd, dat hij tot. niets meer in staat was, niets meer hopen, zich om niets meer bekommeren kon. Maar langzamerhand overweldigde hem het gevoel, dat hij bemind werd ter wille van hem zelf, voor hem iets ongewoons, ja, iets ongekends. En zooals 't in oude sprookjes gaat, als het tooverwoord. is uitgesproken en de betoovering gebroken, zoo scheen het nu als of de vloek, die op zijn leven rustte, door haar woorden werd opgeheven, 't Was als gleed er een zware last van zijn gemartelde ziel, als heelde een pijnlijke wond. De stille weldadige vermoeidheid, na 't, doorstaan van groot lijden kwam over hem, hij werd bemind, zóó als hij het heel zijn leven verlangd had te zijn, ter wille van hem zelf, zonder egoïsme bemind door haar, die hem het naaste stond.

Maar was het, mogelijk? Meende zij wat ze zei? Begreep ze welk. een offer ze bracht'? — Nog twijfelde, nog vreesde hij.

Toen ze zweeg, zei bij langzaam en zacht:

»Weet je wat je zegt en wat je doet? Denk je er wel aan, dat ik een wrak hen? Oud vóór mijn tijd! Een mensch, die alleen voor zich zelf geleefd heeft en je nooit je liefde zal kunnen vergelden? Wil jij je opofferen om de rest van mijn leven te verhelderen. Wil je dat? Als je wilt, ja, dan ben ik nog zoo egoïst" — hij glimlachte even — »je liefde aan te nemen, al heb ik ze niet verdiend. Er zijn menschen, die zich zeiven veroordeeld, hebben tot een eeuwigjagen naar de voldoening van hun lust. Tot die menschen behoor ik. Zij bereiken weinig. Als ze ooit een ander meer lief konden hebben dan zich zelf, dan waren ze gered; maar dat kunnen ze niet. Niet eens mijn jongen had ik volkomen lief om hem zelf. Ik had mij zelf lief in hem. Als ik iemand had kunnen liefhebben dan zou jij 't geweest zijn; maar toen ik je leerde kennen was ik al te bedorven, om nog een