— 8G —

haar eigen antwoord alsof dat gegeven zou worden door een ander, van wie haar lot afhing.

«Antwoord mij, maak mij het wachten niet onverdragelijk lang."

Zij stond daar als een kind, dat zijn les niet kent.

Zij zocht naar woorden, maar vond ze niet.

Maar hij voelde zijn macht over haar en liet haar niet los.

«Je kunt mij heel gelukkig en heel ongelukkig maken. Dat voelde ik eerst toen ik wist, dat ik je niet meer zou zien. Wil je mij mijn vroeger treurig leven lalen voortzetten? — Als je wist hoe leeg en drukkend het is, altijd ellende te zien en nooit vreugde of liefde te ontmoeten, dan zou je hegrijpen, — maar dat kun je toch niet, — hoe ik telkens naar je bezoek verlangde, — hoe ik de minuten telde tot je kwam; hoe ik als je in mijn wachtkamer zal je met opzet liet wachten eer ik je binnen liet komen — omdat ik wist, dat het dan zoo gauw voorbij zou zijn; hoe ik de gedachte aan een afscheid telkens van mij afschoof, en wat een angst ik voelde, toen ik begreep dat bet nu werkelijk komen zou."

Zijn stem was sterker geworden en zijn gezicht verloor een oogenblik de gewone kalmte.

«Hoor je wel? Ik leg mijn leven en mijn lot in je kinderhanden. Wil je mijn vrouw worden?"

Zij was heftig bewogen. — Haar lippen trilden toen zij sja" zeide.

iJij nam haar in zijn armen, niet smeekend en voorzichtig, maar rustig en waardig en kuste haar mond en voorhoofd, alsof hij daar recht op had.

Toen het haar na de ontroering van het eerste oogenblik duidelijk werd, dat zij iets gedaan had wat niet meer te veranderen was, werd zij plotseling kalm. Zij voelde de behoefte er zichzelf van te verzekeren, dat zij goed gehandeld had, en als om iedere onzekerheid te onderdrukken, sloeg zij de armen om zijn hals en zei haastig:

«Ja zeker, ik ben gelukkig, ik heli u lief, o zoo lief." En zij beantwoordde met vuur zijn kus. Zijn wangen kleurden een weinig, zijn oogen straalden, maar hij had zijn zelfbeheersching herwonnen en verloor die niet weer.

Toen Astrid van haar verloving hoorde en onmiddelijk vroeg: «Maar heb je dokter Bang dan lief?" antwoordde zij zonder aarzelen »ja."

En zij sprak waarheid. Zij had hem lief, omdat zij hem vertrouwde en bewonderde en omdat hij haar liefhad. Er was tenminste geen spoor van berekening in haar keus geweest. Eerst later begreep zij, dat zij, zoo als de wereld het noemt, «een schitterende partij" gedaan had.

De bruiloft van dokter Bang en Elizabeth werd gevierd in het laatst van Juni en de twee volgende maanden brachten zij in het buitenland door. In de pastorie liep Astrid stil rond en treurde over het verlies van haar beste vriendin, haar voortdurend gezelschap, haar kameraad en gelijke in levensopvatting.

«Zij is als een vogel die zijn wijfje mist," zei de proost. Maar hij wist niet alles wat haar drukte. Wat haar het meeste pijn deed was de herinnering aan een kort gesprek met Steenstrup, toen zij in de bruidsdagen van haar zuster te Kopenhagen was. Zij wist nu, dat hij haar liefhad, maar dat onoverkomelijke geldzorgen hem voortdurend zouden beletten haar zijn hand aan te bieden. En bedroefd dacht zij aan zijn lijdend gezicht, aan de matheid, waarmee hij haar gezegd had, dat hij alle hoop opgaf. Wanneer hij het haar gevraagd had, had zij gaarne zijn schamel lot gedeeld; maar daarvoor was August te fijngevoelig geweest. En nu droeg het arme meisje zwijgend zijn smart en zorg. Als haar vroegere vroolijkheid weer over haar kwam. dan zag zij weer zijn wanhopig gezicht voor zich en zij vroeg zich af, hoe zij toch tevreden kon wezen, terwijl hij leed en te gronde ging. Haar onschuldige fantasie kon zich geen voorstelling maken hoe August Steenstrup eigenlijk «te gronde" ging. En terwijl hij in de stad omzwierf in koffiehuizen en bij publieke vermakelijkheden en zooveel geld en tijd gebruikte als zijn armoedig, moeielijk leven hem maar toeliet, leefde zij in de rustige pastorie en pijnigde zich dag en nacht met zijn zorgen.

Maar de levensvreugd had toch nog macht over haar, zij kon nog op een zonnigen dag, even als vroeger de armen uitstrekken en zich gelukkignoemen. Zij, voor wie vreugde in verband slaat met een warme balzaal, een gladde vloer en schitterende toiletten, begrijpen dat geluk van buiten zijn niet; een geluk, dat zich niet bekommert om het volgende oogenblik, een genieten zonder spanning, zonder verwachting. Dat geluk had Astrid behouden.

Intusschen was Elizabeth teruggekeerd van haar huwelijksreis en zij bereidde zich voor op het winterleven in Kopenhagen. Haar liefste verwachtingen schenen in een bizonder korten tijd vervuld te zullen worden. Beeds nu zag zij de mogelijkheid een kring van ontwikkelde menschen om zich heen te verzamelen. Onder de vrienden van haar man waren kunstliefhebbers, knappe, ja beroemde mannen. En haar hart klopte bij de gedachte, dat zij hun gastvrouw