— 89 —

liefde geeft, die laat winnen door jouw afgezaagde praatjes?"

«Bengt," viel Max hem in de rede, «dit. gaat zoo niet. August handelt volgens zijn geweten, wij kunnen alleen voor hem hopen, dal alles goed gaat."

»Ik dank je," zei August, die zooals gewoonlijk geen notitie nam van wat Bengt zei. ».la, ik weet het zeker: ik ben gelukkig."

August had alle reden zoo zeker van zijn zaak te zijn. Astrid had, open en vertrouwend als zij was, zelfs niet beproefd het warme gevoel te verbergen, wat zij voor hem koeslerde, wanneer zij elkaar in de hoofdstad ontmoetten. En op zijn brief antwoordde zij een jubelend »Ja." En daarom lag Bengt een paar dagen later op zijn bed met het hoofd in het kussen gedrukt en een verlovingskaart in zijn samengeperste handen. Hij was alleen en bet deed hem goed toe te geven aan die hartstochtelijke uitbarsting van smart. Zijn lichaam schokte van bet snikken, dat nu en dan afgebroken werd door een heesch hoesten, dat zijn mond met bloed vulde. Hij begroette dit met dankbaarheid, als een eerste bode van den naderenden dood.

Proost Lindgreen bad zijn beide dochters ingezegend. Maar toen ook Astrid hem had verlaten, toen zijn werk geëindigd was, zijn kinderen gelukkig' getrouwd waren, voelde hij dat de vreugd van zijn leven voorhij en het verantwoordelijk werk van hem weggenomen was. Toen ontzonken den ouden man snel zijn krachten. Hij stierf in vrede, in de overtuiging, dat de toekomst van zijn geliefde dochters verzekerd was.

Het bericht van den dood baars vaders scheen Elizabeth geheel te verpletteren. Zij spoedde zich naar het ouderlijk huis en kwam daar als een, die troost verwacht, als een, die het diepst getroffen was, omdat zij het meest had liefgehad. Maar toen zij daar op den drempel een ter neer gebogen vrouw zag met witte haren, die haar aanstaarde met oogen die van wanhoop geen tranen konden vinden, werd het haar plotseling' duidelijk, dat er een was, die in alle stilte nog meer had liefgehad en nu nog meer leed dan zij, hoewel zij niet klaagde. En op dat oogenblik sloeg Elizabeth de armen om haar moeder en deed afstand van haar eigen recht om te treuren, om sterk te worden en te kunnen troosten. Astrid was toen ver weg en hoorde eerst van haar vaders dood toen het te laat was. In dien tijd hechtten Elizabeth en haar moeder zich innig aan elkander.

Be man van Elizabeth eischte, dat zij dadelijk na de begrafenis met hem naar huis zou terugkeeren. En dat deed zij, hoewel noode. Maar de gedachte troostte haar, dat zij maar voor korten tijd afscheid nam van haar moeder. Wel had de oude vrouw

Bijlage van »Woord en Beeld" 1899. Afl. 10.

geweigerd, dadelijk haar huis te verlaten, maar de tijd zou toch spoedig' komen, dat zij naar de hoofdstad verhuizen moest. En met het hoofd vol plannen voor dien tijd keerde Elizabeth naar huis terug. Zij zou haar moeder in huis nemen en haar laatste dagen gelukkig maken. En zij verheugde zich als een kind, als zij er aan dacht hoe zij baar moeder in een fraaien pels zou wikkelen, haar in een sierlijk wagentje zetten en met haar rond zou rijden in en buiten de stad, overal waar iets moois te zien was; hoe zij haar zou opvroolijkcn en verwennen.

«Waar denk je zoo aanhoudend aan?" vroeg de oplettende dokter haar.

Het streelde Elizabeth, dat bij zoo zorgvuldig' haar gezicht bestudeerde; zij reikte hein vriendelijk do hand en vertelde hem haar plannen.

De dokter schudde half glimlachend, half bedenkelijk hel, hoofd en antwoordde:

»Je weet wel dat schoonmoeders een huis bederven."

Zij antwoordde ook glimlachend: »Ja, in een huis, waar de man jong is en zich door zijn schoonmoeder laat beheerschen, of waar de echtgenooten het oneens zijn en zij zich daar in mengt; maar hier kan het geen kwaad. Luister nu maar eens, hoe ik het, mij heb voorgesteld."

En met welsprekendheid ontvouwde zij haar plannen voor de toekomst.

Toen zij zweeg, glimlachte hij nog en terwijl hij het haar van haar voorhoofd, streek, zeide hij: »Wa1 heb ik toch een verkwistend vrouwtje!"

«Verkwistend?" herhaalde ze verbaasd. Zij hoorde dit woord voor 't eerst van hem. Hij was buitengewoon mild.

«Verkwistend? Geef ik te veel geld uil?"

Hij lachte.

«Neen, niet, verkwistend met geld. Neem maar zooveel je wilt, al wou je 't ook rondstrooien. Ik wil je wel in 't goud beslaan, als je 't verlangt, Ellis. Neen kindje, je handjes zijn te klein om mijn geldkist leeg te dragen. Aan geld denk ik niet."

«Maar wat bedoel je dan?"

«Ik bedoel dat, je je moeder alles moogt geven wat, je maar bedenken kunt, alleen niets van de liefde, die mij toekomt. Die wil ik met niemand doelen."

«Bedoel je dat moeder niet bij ons inwonen mag?"

«Ja. Laat je moeder hier dicht hij wonen."

«Geloof je dan niet, dat mijn hart groot genoeg' is voor allebei?"

«Bat kan wel zijn, dat je hart, groot genoeg is, maar 't zou toch altijd voor mij geen verandering ten goede zijn.

Als ik kwam om even met je te spreken zou 't. zijn : «Mevrouw is bij haar moeder. Mevrouw is met haar moeder uilgereden" enz. Je zoudt altijd op haai'