— 93 —

«Loop naar den duivel!" fluisterde de mismaakte heesch; met inspanning van zijn laatste krachten rukte hij zich los, en vloog de kamer uit en de straat op.

De sterke ontroering had de katastrofe verhaast. Bengt ging naar bed en op een avond na een langen regendag, toen de vochtige aarde heerlijke geuren naar zijn kamer opzond door de opengaande knoppen aan de boomen daarbuiten, stierf hij, terwijl zijn magere hand plotseling' naar die van zijn vriend Max greep, die aan zijn bed zat.

»Dié stumper," zei August toen hij het doodsbericht ontving; maar zijn vrouw vond den toon, waarop hij die woorden zei, onaangenaam. Was het wel zeker, dat hij «zoo'n stumper" was. Als hij na dien avond bij de familie Wilders het eerst in de kamer gekomen was?

Tot haar verbazing merkte Astrid, dat haar gedachten in een kring rond gingen geheel buiten haar huwelijk om. Dat was haar nog nooit gebeurd. Zij dacht niet enkel aan Bengt als aan een «armen stumper."

Er hoort moed toe om vrijwillig' pijn te dragen; maar om met een glimlach op de lippen telkens zijn verwachtingen lager te stemmen, dat eischt den allerhoogsten moed, — den moed van 't geduld. Astrid bezat dien, en zij had hem noodig. Zij zag te scherp om niet spoedig in te zien dat het haar man aan wilskracht ontbrak. Lang zocht ze naar verontschuldigingen en troostte zich met hoop, maar de eersten waren ontoereikend en de tweede werd niet vervuld. Hij begon ook te klagen. Hij kon niet schrijven, zei hij. Wel had bij allerlei gedachten, maar als hij ze grijpen en vasthouden wilde, gleden ze weer weg. Soms verontschuldigde hij zich en maakte haar angstig door van ziekte te spreken: van hersenverweeking, die erfelijk in zijn familie was; maar die aanvallen waren al te menigvuldig en te kort om indruk te maken. Zij troostte hem zoo goed zij kon, smeekte hem moed te houden en na een poos rust op nieuw te beginnen. Maar eindelijk zei ze: «Misschien heb je je in je roeping vergist. In alle geval ga je te gronde als je geen werk hebt. Je bent kandidaat in de medicijnen, zoek praktijk als dokter."

En hij begon werkelijk te practiseeren als armendokter.

Maar toen kwam hij op een dag thuis, stralend van geluk. »Nu weet ik het!" zei hij, »nu weet. ik wat mijn roeping' is. 't Is geen wonder, dat ik me niet in woorden kon uitdrukken. Ik moet me in beelden

uiten. Ik heb een tooneeltje uit het armhuis geteekend; dat werd. goed. Ik moet schilder worden." En hij ging een paar maanden aan 't werk op de teekenacademie, maakte schetsen thuis, studeerde in de musea en werkte in kunstgeschiedenis.

Maar hij werd het moe en op een dag vertelde hij Astrid, dat hij zich «gebroken" voelde. Hij kon niet meer!

Een lange tijd volgde, waarin hij diep melankoliek was en aanhoudend getroost, verpleegd en opgevroolijkt wilde worden als een ziek kind. En Astrid gaf hem wat hij verlangde.

Op een avond, toen ze thuis kwam, vond ze hem fantaiseerende voor de piano. Hij hield niet op toen ze binnenkwam, maar speelde door. Hij speelde goed, zonder veel geleerd te hebben en zijn muziek was op dat oogenblik vol gevoel.

Astrid kwam gemakkelijk onder den invloed van muziek en ze voelde nu, dat hij zijn eigen moedeloosheid in tonen uitte. Ze bleef stil bij de deur staan luisteren. En toen haar oogen aan het donker gewend waren, zag ze hem voor de piano zitten, het hoofd achterover gebogen en de oogen starend in de verte, als was hij meegesleept door zijn eigen spel.

En een onuitsprekelijke vreugde kwam over haar, toen de overtuiging in haar wakker werd, dat hij nu zijn roeping gevonden had. Zij herinnerde zich, dat hij haar verteld had, hoe hij reeds als kind zijn eigen melodieën gecomponeerd en gezongen had en zij twijfelde niet langer. En toen zijn spel langzamerhand overging in tonen van jubelende vreugde, boog zij het hoofd en schreide van blijdschap.

Hij stond zwijgend op, ging naar haai' toe, nam haar in zijn armen en leidde haar naar de kleine sofa, waar 'zij zoo menig gelukkig oogenblik doorbrachten. En daar doorleefden ze nog eenmaal een van die heerlijke uren vol hoop, en nog eenmaal geloofde zij in hem.

Maar het ging met de muziek zooals met al het andere. Op een dag wierp hij zich aan haar voeten en vertelde haar, dat zijn kracht gebroken was, al sinds lang. Hij beschreef haar, hoe vreeselijk die machteloosheid was, waar fysieke inspanning niets aan veranderen kon en zij had medelijden met. hem.

En eindelijk zei hij : «Ik ben een kunstenaar, ik voel het; maar ik kan mij niet uiten. Astrid, mij blijft slechts één kunst over, die, waarin een mensch het grootst kan zijn, die 't allermoeilijkste te beoefenen is, maar die aan 't eind de heerlijkste voldoeninggeeft: de kunst van te berusten."

En hij berustte. Hij las veel belletrie, schreef nu en dan iets in tijdschriften, musiceerde op partijen, teekende karikaturen, at met goeden eetlust en zwierf uren lang rond in de winkelstraten.