— 119 —

De redacteur keek hem nijdig aan. »Laat ons niet over godsdienst praten," zei hij, »er zijn dingen, waarin de een den ander niet begrijpen kan. Ik geloof nu, dat zijn komst een aanwinst voor de stad is."

Henrik keek den dikken redacteur verachtelijk aan.

Kort daarna begon Lavby weer:

»Hebt IJ binnen kort een bezoek van den graaf gehad?"

»Ja,. ... ik geloof eergisteren."

»Ja. . . . ? Dat is een gevaarlijk man."

» Gevaarlijk?"

»Ja, — voor vrouwenharten." »Hm! —"

»Nu, 't hart van mijn Rosa is goed verzekerd; maar let nu eens op die kalme juffrouw Due. Men zegt...."

Henrik was te jong om zijn ontroering te verbergen. Hij stoof op.

»Wat zegt men?" barstte hij uit.

»0, ja, dat is waar! IJ was niet bij den dokter dien avond. De juffrouw en de graaf hadden het druk samen. Hij sprak met niemand, anders, niet eens met de gastvrouw — zijn dame aan tafel. En vraag eens aan den jongen Hansen, haar cavalier, hoeveel woorden ze tegen hem gezegd heeft."

»Zoo" — antwoordde Hendrik, keerde hem den rug toe en ging heen.

De redacteur zag hem verwonderd na.

Henrik had een gevoel, alsof iemand, hem een slag met een zweep gegeven had.

Graaf Höegh — de man, die 't gevaarlijkste van allen was, dien hij als zijn meerdere moest erkennen, hij werd zijn mededinger? Hij rukte zijn jas los en liep op den wal heen en weer. Zonder dat hij 't wist gesticuleerde hij met de armen en sprak met zich zelf.

»'t Zal niet gebeuren! Ik zal haar redden — al kostte 't, mijn leven! — Ik wil, ik zall"

Zijn hart zwol van edele voornemens en met gebalde vuisten legde hij de plechtige belofte om haar te beschermen.

Elisabeths gedachten draaiden voortdurend om één punt, als in een vlaag van waanzin. Ieder woord, dat tusschen hen gewisseld was kwam aanhoudend terug om gewikt en gewogen, onderzocht en beoordeeld te worden. Zij zag in dat er toch op den prond van zijn verschillende beweringen een werkelijke levensbeschouwing lag, een weldoordachte overtuiging, die hij onverschillig uitsprak.

En plotseling voelde zij zich zoo klein, zoo bekrompen, zoo pedant. Had hij geen gelijk? Wat was geleerdheid, arbeid? Wat was alles waar de menschen naar streven tegenover één oogenblik waar en vol genot? — Zelf had ze eens geoordeeld als een filister

nu had de liefde haar geleerd, waarin de waarde van het oogenblik bestond. Alle moreele bezwaren kwamen haar op eens belachelijk voor. Het geluk zoeken in een welbesteed leven en in den strijd voor de eeuwigheid ? Zij lachte bij de gedachte, dat ze hem had willen bekeeren. 't Was om zich dood te schamen. Hoe moest hij niet op haar neerzien, — een kind, dat hem onderrichten wou.

En zij gaf hem alle macht, alle recht, alle eer. Zij boog zich in 't stof voor hein. Hij was de helderst denkende man, dien ze ooit ontmoet had.

Een partij bij mevrouw Von Platen besloot hel seizoen. Sierlijke invitatiekaarten noodigden de inwoners van Halköbing uit op Yiffertsholm te komen op den 27 April 's avonds te zes ure.

De jonge Von Platen was geheel vervuld van dat feest.

Hij liep zenuwachtig de kamer op en neer. Zijn moeder moest hem nu en dan verzoeken met dat heen en weer loopen op te houden; het hinderde haar. Hij beproefde rustig te blijven zitten, maar het was hem onmogelijk. Zijn vreugde omdat hij haar zou weerzien was vermengd met de vrees teleurgesteld te worden.

Hoe meer het uur naderde dat ze komen zou hoe pijnlijker hem de spanning werd. Toen hij gekleed was sneed zijn boord hem in den hals, en nu en dan werd hij zóó warm, dat hij naar adem snakte en de vensters open zette om frissche lucht te krijgen. Voor 't eerst in zijn leven zag hij zijn moeder critiseerende aan; maar zij was als altijd onberispelijk. En dan vlamde zijn trots op. Hij, een edelman, die ieder meisje op 't eiland, waar hij den vinger naar uitstak, kon krijgen — hij zou afhankelijk zijn van een woord of blik van een arme onderwijzeres? — Maar ook dat hielp niet, hij kon zich niet losrukken. Zij was de vrouw, die hij liefhad.

Hij moest nog even met zijn moeder spreken vóór de gasten kwamen.

Hij verzamelde al zijn moed.

»U zit zeker naast graaf Höegh aan tafel, mama." »,Ia natuurlijk."

»Er zijn meer dames dan heeren."

»Ja, wij moeten vragen of Lavby en de burgemeester twee dames willen nemen."

»Maar mama, zou het niet beter zijn als ik het deed?"

sWaarom? — Dat. is immers 't zelfde." sBeleefdheid," mompelde Henrik, en zweeg. Daar rolde het eerste rijtuig het hek binnen. »Ja, ik neem twee dames," zei hij plotseling.