— 130 -

wat dan. Ze durfde het met haar gedachten niet los laten, uit vrees weer tot de werkelijkheid terug te komen.

Maar plotseling zond zij haar werk weg, naar Ellinor Kyng. Zij moest het lezen. Als het iets waard was, zou dat haar lot heslissen, en zij zou zich losrukken.

Maar op 't oogenblik, dat het verzonden was, ging do spanning voorbij. Zij zakte geestelijk ineen. De gedachte aan haar boek stond haar tegen. Zij wilde, dat zij het vernietigd had. De gedachte deed haar pijn, dat ze het zou terugzien, dat het bekend, gecritiseerd zou worden. Zij besloot hel terug te vragen om het le verbranden, 't Was nu al twee maanden, dat ze hem niet gezien had. In doffen cirkelgang' liet ze het leven over zich heen glijden. Ze durfde er niet aan denken, dat de dagen voorbij gingen.

Maar hij kwam niet.

Den 24sten Augustus zou er een groote pic-nic in 't bosch zijn. Alle notabelen hadden zich aangesloten, twaalf wagens zouden gaan! Mevrouw von Platen zou de gasten in 't bosch vinden, ook graaf Höegh had beloofd te komen. De redacteur, die nu getrouwd was, zou voor het dessert zorgen, de burgemeester voor 't gebraad, consul Hansen voor den rooden wijn, mevrouw Von Platen voor de overige gerechten en graaf Höegh voor de champagne. De kinderen gingen ook meê. Iedereen — behalve juffrouw Due. Want de dokter had zich laten uitnoodigen door mevrouw Von Platen en er was geen uitnoodiging voor haar gekomen. Men dacht er natuurlijk niet aan dat zij nog in de stad was, zei mevrouw Jespersen.

»En we kunnen toch niet meer personen opdringen dan er geïnviteerd zijn, nu die menschen zoo vriendelijk zijn."

Elisabeth wist wel beter. Zij mocht niet mee. En ze had er graag tien jaar van haar leven voor gegeven om meê te mogen. Dan zou ze hem immers ontmoet hebben.

Zij hoopte tot het laatste oogenblik dat iemand zich over haar erbarmen zou en haar meenemen; maar niemand bood haar een plaats in het rijtuig aan. Zij hielden niet van haar, of dachten er niet aan, dat zij alleen was uitgesloten. Mevrouw Jespersen herinnerde er niemand aan. Zelf was ze telkens van plan geweest zich te vernederen en om een plaats te vragen, al was 't maar op den wagen met proviand. Maar ze bleef nog steeds hopen. En een overblijfsel van haar vroegeren trots hield haar terug.

Zij ging niet mee!

En er kwam ook geen brief, dat graaf Höegh niet zou komen. Natuurlijk! Hij had de champagne beloofd en kon dus niet wegblijven.

De wagens waren weg, en ze zat alleen in baaikamer. Waar was nu haar filosofie, haar gevoel van eigenwaarde? Ze schreide als een kind. Nu zouden andren het geluk genieten, waar zij alleen prijs op stelde. Hij zou daar komen, hij zou zich amuseeren, met de jonge meisjes pralen en aan. haar niet denken. Hij had haar vergeten, ja, hij zou er blij om zijn, dat ze er niet was, want 't was immers om haar, dat hij niet in de stad kwam.

Hoe hadden ze toch zoo wreed kunnen zijn haar thuis te laten.

Nu zouden ze elkaar al gevonden hebben in't bosch. En ze zag in haar verbeelding' mevrouw von Platen, de ladylike vrouw in haar elegant wagentje. Graaf Höegh bood haar zijn arm. Hij had. haar wel vervelend genoemd, maar nu zei hij zeker 't zelfde van haar tegen die mooie vrouw. Zij dacht aan haar fluweelen, indolente oogen. Die twee liepen samen en dreven den spot met haar. Zij kneep de handen samen, T bloed steeg haar naar het hoofd en suisde in haar ooren.

O, waarom hadden ze toch geen medelijden met haar gehad!

Zij verlangde zóó naar hem, dat ze een gevoel had alsof ze er krankzinnig van worden zou. Ze barstte op nieuw in schreien uit.

't Sloeg drie uur. Te laai, te laat, nu was er geen sprake meer van, dat ze hem zien zou.

Er werd op de deur geklopt, 't Was het dienstmeisje met een brief.

Zij kende de hand. Hij was van Ellinor Kyng- Zij herinnerde zich toen, dat ze niet van haar gehoord had sedert het verzenden van haar boek. Nu kon haar de inhoud van dien brief in't geheel niet schelen.

't Was een enthousiast erkennen van haar talent, een warm, dringend verzoek de banden te breken, die haar te Halköbing bonden. »Breng bet offer en kom hierheen, 't Verdriet zal je rijp maken voor je roeping."

Verbitterd wierp ze den brief neer op den tafel.

Dat onuitstaanbare boek! Droomen in plaats van werkelijkheid! Zij wilde hier blijven, waar ze van verlangen werd verteerd.

— Als ze dien reddingsboei nu eens aangreep, die men haar toereikte? — Dan was ze gered — veilig voor zichzelf en voor hem! —

Ze deed het venster open.

Maar hij kwam niet.

Toen zag ze plotseling- ginds bij dat leelijk galanteriewinkeltje een schaduw, die om den hoek kwam. Scherp kwam die uit op de witte steenen, vormeloos verkort, en slecht de schoone gestalte van zijn eigenaar weergevend. Zij zou die gedaante uit duizenden herkend hebben, die lange slanke figuur, die langzamen,