4

deelen, en met den heer H. W. Moou, dat der vertaling van „ Lang hans' Leitfaden". Het finantiële resultaat van een

en ander zal U uit het verslag van onzen Penningmeester blijken. Wij voegen hier nog bij, dat thans weder twee der¬

gelijke aanvragen bij ons zijn ingekomen en wel 1°. van den heer D. Mus, wegens de bij hem uitgegeven vertaling van

een werk van Lavaletje, V Insiruction dans le dix-huitième siècle, en' 2°. van den heer K. C. Meijer, die eene vertalino-

heeft uitgegeven van Ponson du Tjsrrail, La jeunesse de

nenri ïv.

Tot de Regering hebben wij ons gewend, toen, ten se-

volge der pogingen van het „Anti-dagbladzegel-verbond" het

ontwerp van wet tot afschaffing van het zegelregt bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal was ingediend. Hoewel wij de afschaffing van het dagbladzegel op zich zelve niet in het belang van onzen handel achtten, meenden wij ons toeh te moeten doen hooren , opdat bij de behandeling van dat ontwerp ook de belangen van den boekhandel niet werden over het hoofd gezien. Op dien grond verzonden wij het

volgende adres :

Aan de Tweede Kamer der Staten- Generaal.

De ondergeteekenden, bestuurders der Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels , hebben met bijzondere belangstelling

Kennis genomen van het Untwerp van Wet tot afschaffing van het

Zegelregt op de gedrukte stukken en Advertentiën in Nieuwspapieren. Zonder zich in bespiegeling te begeven over de voordeden der af-

schalli ng van het Zegel op de Nieuwsbladen en Advertentiën , die zij niet gering achten, is het hier meer hun doel, Uwe bijzondere aandacht

te vestigen op het overwegend belang der in datzelfde ontwerp voorgestelde afschaffing van de belasting op zooveel andere gedrukte stukken.

Wel verre toch van deze afschatfing te beschouwen als eene zaak van ondergeschikt belang, of alleen gerechtvaardigd door de opmerking inde Memorie van Toelichting «dal de opbrengst daarvan te gering zou zijn , om als afzonderlijk middel te worden geheven" is het hunne vaste overtuiging, dat de afschaffing van het Zegel op Dagbladen en Advertentiën op zich zelve in zeer geringe mate zon beautwoorden aan het doel, dat men zich voorstelt, indien daaraan niet verbonden werd: de afschaffing van het Zegel op alle andere gedrukte Stukken.

Alle argumenten toch, die kunnen worden aangevoerd tegen de heffing van de Zegelbelasting op de dagbladen , winnen in kracht, wanneer zij evenzeer op tijdschriften en andere periodieke werken worden toegepast, en behalve dat, is het niet te ontkennen, dat meer nog dan het dagbladzegel, de bepalingen in artt. 18 en 19 en in de geheele vierde afdeeling der Wet op het Zegel, allerbeleramerendst werken op volksbeschaving en volksgeluk.

De ondergeteekenden , geroepen om de belangen des boekhandels voor te staan, achten zich daarom verpligt, Uwe bijzondere aandacht op dit

'o vcongeii , eu uen wensen voor u nu ie spresren , aat net ont werp in zijn geheel zal worden aangenomen, en alzoo niet alleen de be<

zwaren tegen het Dagbladzegel, maar ook de niet geringer bezwaren tegen het Zegel op andere gedrukte Stukken worden weggenomen.

Naar hun overtuiging zullen daardoor de Boekhandel en Boekdmk-

Kerij op directe het geheele Nederlandsche volk op indirecte wijze worden gebaat.

Amsterdam, 5 November 1868.

W. H. Kirberger. A. W. SijTHOrr.

J. H. Gebhard. D. A. Thieme.

J. C. Loman Jr. E. B. teb Horst. B. van Dijk.

Zoo als TI hekenrl is. lipn <Wp win Ir croLool „nn ol„ ,«,;;

hadden gewenseht, en mogen wij ons thans verheugen in j„ «r__i._a?.... i i , n , . , 3

uc aiBL-uaiimg van net zegei op aue gedrukte wersen.

Ben ander onderwerp onzer overweging was de vraag, of

iaauz,iiiim was, in iijas onze wenscnen aan de Regeering kenbaar te maken , wanneer de wet op de brievenposterijen, die op bepaalde tijden moet worden herzien, m behandeling mocht komen. Ten einde ook de wenschen van onze medeleden te kennen, noodigden wij hen bij circulaire uit, ons die meê te deelen, en wij ontvingen daarop een twintigtal antwoorden. Deze tot aanleiding nemende, kwamen wij overeen omtrent de verschillende punten , die wij aan de overweging van Z. Exc. hadden te onderwerpen, maar eene bijzondere omstandigheid hield ons terug van het indienen van dit adres. Wij kregen namelijk in de laatste dagen kenms, dat door verschillende postkantoren pogin-en werden in het werk gesteld , om zich - nu het zeo-el is afgeschaft - meester te maken van den verkoop van tijdschriften en dagbladen en hierin zagen wij een zoo groot gevaar voor onzen handel, dat wij eenparig besloten , met voorloopio-e terzijdestelling van onze overige wenschen, de postwet betreffende, een adres aan Z. Excellentie in te zenden, waarin

wij het onrechtvaardige, onnoodige en voor het algemeen schadelijke van zoodanige concurrentie door staatsambtenaren betoogden. Dit adres luidt als volgt:

Aan Z. Excellentie den Minister van Finanliën.

De Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels, veroorlooft zich , Uwe Excellentie haren dank te betuigen voor het tot stand brengen van de wet tot afschaffing van het zegelrecht op gedrukte stukken en op de advertentiën in de nieuwspapieren. Mogen van dien gewichtigen maatregel heilzame gevolgen voor de algemeene volksbelangen worden verwacht, in het bijzonder acht de Vereeniging zich geroepen, hare erkentelijkheid te betuigen voor de welwillendheid , waarmede Uwe Excellentie de billijke wenschen van den boekhandel in deze heeft ontvangen en doen gelden.

Intusschen , indien de adressante zich verheugt, dat de tot stand gekomen afschaffing de Nederlandsche letterkunde en den boekhandel , zoowel als andere takken van nijverheid van eene eenzijdige belemmering ontheft, acht zij zich verplicht, Uwe Excellentie met bescheidenheid te wijzen op de omstandigheid , dat deze nieuwe toestand aanleiding geeft tot de uitbreiding van eene concurrentie, die, als zij door de Regering wordt geweitigd, onvermijdelijk een hoogst verderfelijken invloed op een geheelen tak van boekhandel, dien der dehilanteu , zal uitoefenen.

Het is Uwe Excellentie natuurlijk bekend , dat de postkantoren zich door het leveren van tijdschriften en dagbladen , widke per post verzonden worden, altijd eenigermate met den boekhandel hehb n ingelaten. Hoewel dit handeldrijven van Lands-ambtenaren in het algemeen niet kan gebillijkt worden, heeft de adressante zich daarover tot dusverre niet met dien aandrang, welke thans noodzakelijk wordt, beklaagd , omdat

dit handeldrijven, waarschijnlijk het gevolg van de controle op het zegel¬

recht , uit den aard üer zaak meer beperkt was.

Thans echter is door de afschaffing van het zegelrecht, een geheel

nieuwe toestand geboren. Het is te voorzien , dat, nu de controle aan de postkantoren , te gelijk met de zegelbelasting feitelijk is vervallen , en daardoor de verzending per post veel gemakkelijker is geworden, boeken en tijdschriften in 't vervolg grootendeels en steeds meer langs

dezen weg door den boekhandel zullen worden verzonden , en nu blijkt

het, o. a. uit gedrukte stukken, dat de verschillende postkantoren voornemens zijn, dezen nieuwen toestand in hun eigen belang te exploiteren. Mochten deze handelingen door de Regering worden toegelaten , dan is het te voorzien , dat de postkantoren, gebruik makende van de vele hulpmiddelen , waarover alleen in het algemeen belang mag beschikt wor¬

den , zich allengs geheel van den kleinhandel in boeken zullen meester maken, en hiertegen is het, dat de adressante in tijds hare bezwaren

meent te moeten doen gelden.

Zonder zich te verdiepen m de kwestie , welke zij met vertrouwen

aan het onderzoek van Uwe Excellentie onderwerpt , of het in het algemeen belang wenschelijk kan worden geacht, dat Staats-ambtenaren,

aan wie de zorg over eene der belangrijkste, afdeehngen van administratie is toevertrouwd , zich in hun eigen belang wijden aan een blonderen tak van handel, wenscht zij U opmerkzaam te maken op de onhoudbare positie, waarin de boekverkooper geraakt, wanneer hij , genoodzaakt zich tot eene Staats-instelling te wenden , juist daar zijne concurrenten

vindt, die, met den natuurlijken ijver bezield, om hun handelsrelatiën uit te breiden , in de gelegenheid zijn , niet alleen zijne zaken te con¬

troleren door het nagaan zijner zendingen, maar die ook, door de Re¬

gering gesteund , met een door de Regeering betaald personeel, en in hun eigen belang gebruik makende van de hulpmiddelen der post-administratie , gemakkelijk in staat zijn om zelfs de grootste activiteit van ieder, die niet tot het corps van ambtenaren behoort, nutteloos te maken.

Het komt de adressante voor, dat dit handel drijven van lands-ambtenaren alleen dan zou kunnen worden toegelaten , als het bleek, dat op geen andere wijze aan de billijke eischen van het publiek kon worden voldaan , en zij ontkent niet dat er vroeger, toen de middelen van gemeenschap meer te wenschen overlieten, aanleiding kan hebben bestaan, om de postkantoren te machtigen, daarin te gemoet te komen, maar thans — zij durft het zonder vrees voor tegenspraak verklaren — is er geen enkele grond voor de bewering, dat de tusschenkomst der postadministratie noodig, nuttig of zelfs gewenseht zou zijn voor het lezend

publiek, daar de boekhandel, door gebruik te maken van het vervoer

per post, rmm gelegenheid heeft, om in de behoefte, ook op kleinere plaatsen , te voorzien , indien zijne ontwikkeling althans niet door amb-

tenaars-concurrentie wordt verlamd. Dat de vrijheid tot dien handel aan de postbeambten zon gegeven zijn met het oog op hunne bezoldiging, is toch wel niet aan te nemen, daar het zeker het eenige voorbeeld hier te lande zon zijn van ambtenaren , in wier behoefte op zoodanige wijze wordt voorzien.

Het ligt niet in de bedoeling der adressante, om eenigen blaam te

werpen op het personeel der post-administratie; zij is overtuigd , dat, voor zoover daarop gegronde aanmerkingen worden gemaakt, deze het noodlottig gevolg zijn van den tweeslachtigen toestand, waarin ambte¬

naren geplaatst zijn , die , in dienst van den Staat, geroepen om werkzaam te zijn in het belang van allen , genoopt worden zich , tot ver¬

betering van hun finantieelen toestand, meer bijzonder te wijden aan het belang van enkelen , wier begunstiging hun verre van onverschillig is. Hierom te meer wenscht zij voor Uwe Excellentie hare overtuiging

uit te spreken , niet alleen dat het onbillijk tegenover den boekhandel zon zijn , om de uitbreiding eener zoo ongelijke concurrentie door Staatsambtenaren te steunen , maar vooral ook , dat het vertrouwen , thans nog door de nederlandsche post-administratie genoten, noodzakelijk moet verliezen , wanneer hare beambten een deel hunner bezoldiging moeten vinden in een handel, die hen partijdig tegenover den een, afhankelijk van den ander maakt.

Op dezen grond vindt de adressantc vrijmoedigheid , om Uwe Eicel-