762

NIEUWSBLAD VOOR DEN BOEKHANDEL

1919. No. 55

later wel verzocht niet mede te stemmen. De beoefenaren der aanverwante vakken onderhielden op de vergaderingen der Vereeniging vriendschapsbetrekkingen en als het ware een beurs, waar zij relaties ontmoetten. Papierhandelaren- en drukkersbelangen verwachtte men niet door de Vereeniging te zien behartigen.

Ook buiten het historisch verband lijkt het mij beter dat de Vereeniging er eene blijft van boekhandelaren en uitgevers. Men onderscheide vooral de boeknijverheid en den boekhandel. Wanneer het boek is gereed gekomen begint het werk van den boekhandel. Daarom lijkt het mij beter dat de beoefenaren der boeknijverheid niet medespreken bij de zaken van den boekhandel.

De uitgevers hebben belangen gemeen met de boeknijverheid. De Centrale raad heeft goed werk in dit opzicht gedaan en doet dit nog. Onze Vereeniging is altijd geweest een standsvereeniging en laat zij dit blijven. Daarmee zij echter niet gezegd dat zij voortga op de wijze als tot heden; de uitlatingen tusschen debitanten en uitgevers gewisseld, als verleden jaar werden gehoord, zijn jammer voor onze Vereeniging. Men vinde de oplossing door de belangen van beide partijen tot beider genoegen op te lossen. Het principe der Vereeniging zou ik willen zien gehandhaafd. Benoemen wij dus eene commissie, welke heeft te onderzoeken hoe de beide belangen zijn te behartigen.

De heer S. L. v a n L o o y: Dit voorstel is een half voorstel; de laatste helft wordt voor ons verzwegen. Daarom begrijpt men het niet. Spreker is er voor, hen die een andere richting uit willen, te hooren, doch meent dat men zich niet moet verbinden, om die voorstellen te volgen. De heer Loosjes zegt dat de Centrale raad veel goed heeft gedaan; spreker bestrijdt dit. In dien raad zijn wij in de minderheid, de anderen hebben andere belangen. Ons op te lossen in een grafischen bond, waar wij ook in de minderheid zijn, oordeelt spreker verkeerd. Wij moeten blijven ons zelf, uitgevers en debitanten, en moeten ons systematisch, organisch verzetten tegen de maatregelen van anderen. Wij hebben bij die tarieven de grootste belangen, ook het publiek. Verbinden wij ons, dan hebben wij niet den minsten invloed.

De heer Ch. Dixon: De toelichting bij het voorstel laat ons in het duister. Wij

weten niet welke richting wij uitgaan. Wordt dit voorstel aangenomen, wordt de Vereeniging dan het 9e of 10e lid -van den Centralen raad? Er is te weinig houvast aan dit voorstel om een besluit te kunnen nemen. Zal de Vereeniging boven de andere vereenigingen komen te staan, of het 9e of 10e deel worden en daarmee haar invloed verliezen? Spreker vraagt dus nadere toelichting.

De heer H. H. Kok Bz n.: Toen de Centrale raad aan den Debitantenbond om deelneming vroeg, was spreker daar tegen, omdat hij meende dat de Centrale raad feitelijk hetzelfde was als de Vereeniging. In dit voorstel ziet spreker een gevaar, daar èn de Debitantenbond èn de Vereeniging zich op die wijze oplossen in den Centralen raad. De Vereeniging moet blijven de leidende kracht in ons vak. Daarom is spreker tegen het voorstel zooals dat hier ligt, doch vraagt, te komen met meer gedetailleerde voorstellen.

De heer G. T h e o d. B o m: De voorstellen der commissie welke haar door het Bestuur als taalvaren opgedragen, zijn niet gegeven. De commissie kome dus eerst met voorstellen.

De heer H. J. Breijer: Met aanneming van dit voorstel gaan wij in de verkeerde richting. Deze Vereeniging berustte op de samenwerking tusschen de boekhandelaren; is er nu eenige ontstemming gewekt, dan moet naar de oorzaak daarvan gezocht worden.

De uitgevers hebben tegenover de debitanten een sterke positie willen innemen en dit brengt de positie der Vereeniging in gevaar. De Vereeniging stelle zich op hooger plan, door deze belangen tot overeenstemming te brengen. Het doel der Vereeniging is niet de leiding te geven aan het grafisch bedrijf, daarvoor is zij niet opgericht.

De heer W. P. van S t o c k u m j r.: De heer Tadema deelt mede, dat de commissie voorstellen zal doen; spreker stelt voor, de commissie daartoe te machtigen en op een volgende vergadering deze voorstellen te bespreken.

De heer Vincent Loosjes: Het Bestuur vraagt, of men het er mede eens is, dat in deze richting wordt voortgegaan; laten wij nu niet al het monnikenwerk veroorzaken door gedetailleerde voorstellen ons te doen voorleggen.

De heer W. P. van Stockum Jr. meent dat men toch moet weten waarover gestemd zal worden.