deed goed op te merken met welk gespannen aandacht het prachtige programma werd gevolgd door die talrijke schare op ons kunstgebied ongeletterden. Het programma bevatte het Strijkkwartet in Des van Dohnanyi, liederen van Schütth, Cornelius, Wagner, Piano-nummers van Chopin, een paar Plongaarsche dansen van Brahms—Joachim, en het slotnummer was 't Piano-kwintet van DvoRaK. Welk een programma voor een populair publiek! En toch was hier de belangstelling en appreciatie minstens even groot als in de meest ,,fashionable" concertzalen van het ,,West-End". Het „London String Quartet" (Albert Sammons, Thomas Petre, H. Waldo Warner en Warwick Evans), Miss AVinifred Christie (piano) en George Reed (zang) zijn de namen van de eersterangs kunstenaars die hun medewerking verleenden. Ik heb vroeger al een paar maal over het „London String Quartet" geschreven. Deze vier jonge mannen hebben het met hun betrekkelijk kort samenwerken (een jaar of vier, vijf) tot een zeer hoogen trap van volmaaktheid gébracht. Zij «uilen, als zij bij elkaar blijven, ongetwijfeld van zich doen spreken. Ik voorspel hen gerust een Europeesche reputatie, en dat zéér spoedig. Het kwartet is hier nu al „primus inter pares". Het „Walenn Quartet", bestaande uit Gerald en Herbert uit die begaafde familie (leider en cello), Herbert Kinze (tweede viool) en Lionel Tertis (alt) is van nog jonger datum dan het pas besprokene. Ook deze instelling heb ik met belangstelling zien worden en groeien, al zou het alleen maar zijn omdat ze allemaal persoonlijke vrienden van mij zijn. Het concert dat ik onlangs bijwoonde bewees dat er hard en ernstig gestudeerd is gewor^ den. Eerst kregen wij het bekende kwartet in Es van Mozart (No. 3 van de zes aan Haydn opgedragen) en het slotnummer was het Piano-kwintet van DvoRaK, met Johanne Stockmarr aan de piano. Daartusschen kwam een noviteit: een Suite voor strijkkwartet door den componist Walford Davies aan deze vereeniging opgedragen. Het bevat vijf deelen die allen een rhapsodiesch karakter hebben. De muziek is geestig, vernuftig, vol nieuwe of zeldzame klankeffecten, en technisch eischt ze buitengewoon veel van de uitvoerenden. Het is een fantastische illustratie van J. W. Barrie's fantastisch boek „Little white Bird" en verklankt de lotgevallen van „Peter Pan". Het w'erd met bezieling en vlekkelooze virtuositeit gespeeld en had een welverdiend groot succes. Ik hoor dat het eerstdaags uitkomt. Ik kan het mijn kwartetspelende landgenooten zeer aanbevelen. Tusschen de instrumentaal-nummers zong Miss Grainger Kerr met bewonderenswaardig stijlgevoel liederen van Schubert (vier), Walford Davies,

Ehnest Walker en Cyril Scott. 't was een belangwekkende avond.

Dat kan ik ook gerust zeggen — en in nog hoogere mate — van een concert voor Alt-muziek in „Aecolian Hall" door Lionel Tertis gegeven. Deze weergalooze altist heeft één deugd die ik speciaal zeer bewonder: hij heeft den moed van zijn overtuiging en brengt die met heerlijk enthousiasme in praktijk. Zijn groote gaven als leeraar hebben hem in staat gesteld om een „school" van altisten te vormen. James Lookyer, Raymond Jeremy, Eric Coates, Dorothy Jones, Phyllis Mitohell zijn alle leerlingen van Tertis en bekleeden eerste posities in onze orkesten of werken in kwartetgezelschappen mede. Meer dan dat, het buitengewoon enthousiasme van Tertis voor zijn instrument is de oorzaak dat er nu reeds een vrij belangrijke literatimr voor de alt-viool bestaat. Zoo zijn, onder anderen, Glazounow, Sibelius, JaRNEFELT, Pauré, Pierné op het oogenblik bezig aan werken speciaal voor Tertis. Zoo heeft hij onder zijn Engelsche tijdgenooten Arnold Bax, Frank Bridge, York Bowen, Benjamen Dale, Cecil Forsyth, Harry Farjeon, Cijril Scott, John B. Mac Ewen, Hubert Bath, Wolstenholme, W. H. Bell, von Ahn Carse, Joseph Holbrooke, Paul Corder, Richaed Walthew, Ernest Walker — om er maar een paar te noemen — tot daden geïnspireerd. Zoo heeft hij bewerkt dat de (Society of British Composers", (een instelling die zich zeer verdienstelijk maakt door het uitgeven van werken harer leden) zich het lot heeft aangetrokken van alt-muziek en reeds een belangrijk aantal werken van bovengenoemde componisten heeft doen in druk verschijnen. Dus: een „altschool" — een alt-literatuur en de uitgaaf van een deel daarvan. Dat is wat Tertis in 't leven heeft geroepen met een formidable kansrekening in zijn nadeel, wan „men" — en ik rekende mij zelf ook daaronder — voelde niet veel voor de mogelijkheid van de alt als solo-instrument. In die nadeelige vooringenomenheid heeft Tertis een kentering gebracht; met mij is het ten minsten danig het geval. In elk geval past de diepste eerbied voor zooveel geestdrift, overtuiging, doorzettingsvermogen, moed en overredenskracht. Niet minder behoort zulks het geval te zijn voor de hoogst belangrijke resultaten die reeds bereikt zijn. Het is mijn plan niet om lang bij al het gehoorde stil te staan. Dat hoeft ook niet, want het superieur spel van Tertis is in 't vaderland bekend. Een uitzondering dient echter gemaakt te worden voor een „Fantasie Quartet voor vier alten van York Bowen, en een „Sextet" (in één deel) voor zes alten van Benjamen Dale.

Het is ongelooflijk; en ik zie geen kans om hen die

161