Haydn, Cherubini, Weber, Mendelssohn en Schubert; boven de hoofdingang Beethoven. De hoogte van het gebouw bedroeg 20 el. Voorts was de zaal versierd met de wapens deisteden, waar toen afdeelingen der Maatschappij waren gevestigd, allegorieën enz. De zaal bood ruimte voor ruim 3800 hoorders. Voor overvloedig kunstlicht des avonds zorgden vier „kroonluchters" en de noodige „gaz bollen". Aldus de inrichting van het gebouw, dat van zekere zijde met den verpletterenden naam „Schreeuwhok" is betiteld. Er schijnt van kerkdijken kant nog al duchtig geschimpt te zijn op dit muziekfeest, als we letten op de zinspeling van de „Kunstkronijk" op de „veroordeelende meening over het Muzijkfeest, verspreid door bijbelteksten en tractaatjes". en op de uitspraak „alsof het Nederland van deze dagen met het oude Niniveh op ééne lijn te stellen ware". Ja, ja, in vijf-en-twintig jaren was wel veel. maar nog lang niet alles veranderd! Maar ondanks dat mocht de Maatschappij trotsch zijn op het door haar bereikte resultaat, waarvan het gebouw, zij dan tijdelijk, een soort symbool mocht heeten. En nog meer recht op trots had ze, toen het feest tot het verleden behoorde.

Den lOen Juli 1854 vereenigden de medewerkenden zich voor het eerst in het feestgebouw, en. werden dooi' de voorzitter van het Rotterdamsch afdeelingsbestuur, den heer Schütze van Houten aldus toegosproken:

„Ik heet U allen welkom binnen de veste van Rotterdam, hartelijk welkom binnen de wanden van dit feestgebouw. Veel is reeds van U gevorderd, waarvoor wij U welmeenend onzen dank aanbieden, maar meer nog zal er van U geëischt worden, wil het feest, dat wij vieren zullen, beantwoorden aan hetgeen het wezen moet en zal. Ik vraag daarom namens het Comité Uwe krachtdadige en verdienstelijke medewerking, en de welwillendheid, welke de zaak, waarvoor wij zijn te zamen gekomen, ten volle verdient. Van onze zijde zal dan ook alles worden aangewend, om voor U allen, feestgenooten! het verblijf binnen onze stad aangenaam te maken; ieder zal zich beijveren het zijne toe te brengen om Uw genoegen te verhoogen. Op die wijze zal het feest, hetwelk wij willen houden ter viering van het vijf-en-twintigjarig bestaan der Maatschappij tot bevordering der Toonkunst, eene eere zijn voor die Maatschappij en strekken tot opluistering van onze Goddelijke kunst".

Men begrijpt, dat er inmiddels heel wat gewerkt was, vóór de afdeelingsvoorzitter deze woorden kon spreken. De tegenwoordige omstandigheden: de algemeene waardeering voor de toonkunst, de muzikale intelligentie van het publiek, de hooge ontwikkeling van het verkeer maken liet organiseeren van een groot muziekfeest gemakkelijker dan ruim een halve eeuw geleden. Hebben wij naar aanleiding van de jongste uitvoeringen van Mahler's Achtste Symphonie het medewerkend ensemble van + 800 personen niet buitengewoon groot gevonden? Maar hier in 1854 was het aantal medewerkenden niet veel kleiner: goed geteld 777 leden, waarvan 595 koor en 182 orkest. Daar waren bij musici en dilettanten uit alle oorden des lands; het orkest bestond meerendeels uit Rotterdammers en Hagenaars, maar we vinden in de officieele bescheiden ook musici uit Utrecht, Leiden, Dordrecht, Arnhem, Enkhuizen, Haarlem, Doesburg, ja zelfs uit Leeuwarden, Maastricht, Bonn en Düsseldörf! En ook onder de koorleden vinden we inwoners van alle afdeelingen. Er was dus wel geestdrift en toewijding voor de goede zaak! Van het begin van het jaar af werd er dan ook druk gerepeteerd; te Rotterdam vinden we vermeld zes-en-veertig koor-repetities, buiten die in het feestgebouw. Er werd meestal twee keer per dag gerepeteerd: 's middags en 's avonds. En ook de andere

173