i September

NIEUWSBLAD VOOR

DEN BOEKHANDEL

653

plaatsen in de huizen. En in al die plaatsen, welke vroeger duister waren, wordt nu gelezen.

En daar wordt gelezen met een steeds stijgend tempo.

Niet met het tempo der radio, niet met dat van dezen tijd, dat van machines, motoren enz., maar met ons eigen tempo; dat van de hersenen.

En dat tempo laat geen voorlezen meer toe, het gaat te langzaam. Onze eigen motor, onze steeds sneller werkende hersenen, laten reeds voorstellingen zien en gebeurtenissen zich afspelen, lang voordat de voorlezer er aan toe is. Toe man, schiet op, zeggen onze snel en sneller werkende hersenen, die door den tragen voorlezer worden tegen gehouden.

En dat tempo onzer voorouders, die geen middelen hadden om het beter te doen, zou men ons thans willen aanbevelen, ter vervanging van het ouderwetsch wordende boek !

Maar daar zal weinig kans op zijn, want daar hebben wij geen tijd voor. Ons tempo is daar veel te snel voor. Onze hersenmotor staat te ronken en wij moeten voort; wij hebben geen tijd om te luisteren naar dien tragen, kleverig sprekenden voorlezer of verteller, wiens heele radioverhaal van een uur, wij in vijf of tien minuten zouden lezen, wanneer wij het maar gedrukt voor de oogen krijgen, — oogen, die kilometers gedrukte regels verslinden, en daarbij onze hersenen nog vaak laten wachten.

En dat is ons tempo, en wij wenschen geen ander. Die prevelende radio was goed geweest voor onze voorouders, bij de vetkaars.

BOEK EN ALGEMEENE ONTWIKKELING

In het „Maandbericht der Amsterdamsche Leesbibliotheekhouders-vereeniging" wordt op de volgende niet onaardige wijze gesproken over het boek van vroeger:

In het vrije boek, in al zijn schakeeringen, wordt de eigen generatie, geestelijk volkomen weerspiegeld.

Lectuur die gelezen wordt is dan ook nooit minderwaardig, daar zij aansluit bij een behoefte. Toch heeft onze tijd, vol kunstmaskers en geestelijke grootdoenerij, sedert eenige jaren de strijd aangabonden tegen de „minderwaardige onbenullige lectuur".

De smaak van den naïeve lezer, niet vertroebeld door verstandelijke critiek, verlangt veelal in zijn lectuur bevrediging voor het gevoelsleven. Geboorte en dood, liefde en haat, rijkdom en armoede, vrees en heldenmoed, dat zijn de polen waartusschen zijn romantisch hart dobbert. Doch deze vertrouwde, heerlijke lectuur wordt verketterd en vloekwaardig geacht.

Het satansmerk van onze snobbistische tijd is er op afgedrukt: „voor onontwikkelden". Wanneer ge iemand vloekt of een schurk noemt, hij zal het u vergeven, doch noemt ge hem onontwikkeld, dan zal hij levenslang de pik op u houden.

De twintigste eeuw offert aan een nieuwe god: „Algemeene ontwikkeling". Doch het is een reus met leemen voeten en zonder gelaat, met heel diep in de buik weggescholen een klein bevend menschje, dat vreemder staat in zijn eigen Westersche wereld, dan een Hottentot in de binnenlanden van Afrika in de zijne.

IS DE TITEL VAN EEN TIJDSCHRIFT OF EEN BOEK ALS MERK TE BESCHOUWEN?

Deze vraag is voor de grafische vakken en voor de uitgeverij van belang.

Van de zijde der octrooitechnici is zij meerdere malen bekeken. Thans behandelt de heer Ir. L. A. vs.n der Lek, octrooibezorger in Den Haag, haar in het maandblad „Octrooi en Merk".

Hij wijst op een artikel van dr. Duchesne, die de vraag terugbracht tot een kwestie van auteursrecht.

De heer v. d. Lek wil de zaak van een anderen kant bekijken.

Hij wijst op het aspect van het merkenrecht volgens hetwelk dit recht zou dienen ter bescherming van het publiek, dus niet alleen of in de eerste plaats van den auteur of producent.

Het publiek wil een bepaalde qualiteit verzekerd door een bepaald merk.

Imitatie van het merk garandeert niet dezelfde kwaliteit. Dus moet die imitatie wettelijk bestreden worden.

De merkenwetten zouden dus te vergelijken zijn met de warenwetten. Waarom dien nadruk op de bescherming van het publiek, vraagt Ir. van der Lek. Omdat die bescherming indirect neerkomt op bescherming van den merkenhouder. Zouden toch onder het merk minderwaardige goederen worden verkocht dan zou het in discrediet geraken.

Thans terugkeerende tot de titelvraag, zoo zegt hij verder, kunnen wij vaststellen, dat de titel van een krant, tijdschrift of in het algemeen van een periodiek langzamerhand bekend wordt als aanduiding omtrent den algemeenen geest van den inhoud. Hier kan derhalve de bovenbedoelde bescherming voor den uitgever van belang zijn. Aan den anderen kant is het ondenkbaar det derden zouden kunnen worden geschaad doordat de uitgever van de Maasbode zich het recht voorbehoudt onder dien titel een courant uit te geven.

Bij het boek is het echter anders. Het verschijnt slechts ééns (afgezien van herdrukken).

De kooper stelt zich van den inhoud op de hoogte, maar daarmede is 't afgeloopen ! Hij prent zich den titel van het boek niet in als iets, dat hem waarborgen zal, dat lrtere werken met denzelfden titel een inhoud zullen hebben, die, hoewel verschillend, van gelijke qua'iteit is !

De uitgever van het boek aan den anderen kant denkt er ook niet aan verder een reeks boeken van diezelfde algemeene qualiteit onder denzelfden naam het licht te doen zien.

Voor hem is een verbod van het voeren van denzelfden titel voor een werk met anderen inhoud door andere auteurs dus van geen belang. Daartegenover zouden hier latere auteurs zeer wel kunnen worden geschaad door het verbod een bepaalden titel voor hun werk te kiezen.

Resumeerend meent de schrijver van bovengenoemd artiKel, dat de stelling juist is, die zegt:

Het inschrijven als merk van titels voor couranten, tijdschriften, periodieken enz. is dus wel volgens het principe van de merkenwet, dat van titels van boeken niet.

Dit principe lijkt ons juist en in overeenstemming met ons rechtsgevoel. Doch wij zouden het zeker wülen zien uitgebreid tot den titel van boekenseries b.v. De Gulden Ster Bibliotheek of dergelijke.

Doch v/ie den klop op de deur wil hebben en niet de piedikatie doch den roman bedoelt, kan er den naam van de schrijfster bij vermelden of zeggen wat voor soort van boek hij verlangt. L.

(Overgenomen uit „Graficus")

UITGAVEN IN VOORBEREIDING

Bij Bosch & Keuning, te Baarn, zullen dit najaar verschijnen :

Dagboek van een grootestads-dominee. Brieven aan een vriend door *#* (Naar de elfde Duitsche uitgave).

Om de kerk, door prof. dr. W. J. Aalders.

Het leven van Jezus. Twaalf jeugdpreeken. Medewerkers: Dr. S. F. H. J. Berkelbach v. d. Sprenkel, prof. dr. A. M. Brouwer, ds. H. W. Creutzberg, prof. dr. M. M. den Hertog, drs. W. A. Hoek, ds. J. C. Koningsberger, prof. dr. G. v. d. Leeuw, dr. G. W. Oberman, prof. dr. M. van Rhijn, ds. E. L. Smelik, ds. P. Veen, ds. W. A. Zeydner.