294

NIEUWSBLAD VOOR DEN BOEKHANDEL

Inteekenlijst

op : Bijbelsche scheurkalender voor oud en jong, bewerkt door H. Karssen, voor het jaar 1903. 22e jaargang. (Met premieboek). Doetinchem, C. Misset.

op: Gezelle Meerburg's christelijke vólks-scheurkalender voor het jaar 1903. Heusden, A. Gezelle Meerburg.

op: N. Mansvelt, Het onderwijs in Zuid-Afrika, vooral niet betrekking tot de Nederlandsche taal. Amsterdam, J. H. de Bussy.

op: Dr. H. M. van Nes, Na de vrede van Pretoria. Leerrede, uitgesproken op 8 Juni 1902 in de Groote kerk te 's-Gravenhage. 's-Gravenhage, W. A. Beschoor.

Boeken enz. in de Nederlandsche taal in het buitenland verschenen. Eiskamp (Max). L'alphabet de Norte-Dame, la Vierge. Gent, De Nederlandsche Boekhandel. 4°. / 2.50.

Teirlinck (Dr. A.), De behandeling der niet beklemde liesbreuken. (Uitgegeven op last der Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde). Gent, De Nederlandsche Boekhandel. Gr. 8°. / -.60.

BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN, INGEZONDEN STUKKEN.

Het Reglement op de drukwerken in Ned -Indië.

Een goede Regeering heeft belang

bij vrijheid van druKpers. De vrijheid der drukpers is de Koningin der aarde, wie haar verbreekt zal door haar verbroken worden. In de maand Maart van het jaar 1856 bracht de fransche mail onder meer aan de hier gevestigde boekhandelaren G. Kolff & Co., een kist met leerboeken, aan haar adres afgezonden door haar Rotterdamschen Correspondent, den uitgever H. Nijgh, welke kist bij opening bleek te bevatten een honderdtal brochures, getiteld: Ontwerp van een Reglement op de Drukwerken in Nederl.-Indië, met de daarbij behoorende Nota van Toelichting, voorzien van een voorrede, waarin een brief voorkwam van den heer Thorbecke (niet voor openbaarheid bestemd, zooals de heer Thorbecke later verklaarde), waarin het Ontwerp, welks vader Mr. Pieter Myer is geweest, werd genoemd »een gewrocht der duisternis, dat misschien door een of ander lichtschuwen oudgast aan de Regeering konde zijn ingediend». Reeds in de zitting der Tweede Kamer van 10 December 1855 had de heer Sloet tot Oldhuis gesproken van «geruchten», die tot hem gekomen waren, dat de Regeering bedacht zoude zijn, de drukpers in Indië een nieuwen dwang aan te leggen, waarop de Minister zijn hoop uitdrukte, dat, wanneer men nader van het Reglement kennis zoude genomen hebben, het bewezen mocht worden, dat er niets waar was van de slechte opinie, die door de geruchten aangaande het Reglement verspreid waren.

Dat deze brochure hier de aandacht trok laat zich begrijpen. Men kon en wilde niet gelooven dat de Hooge Regeering, het vrijzinnige volk van Nederland, aan Nederl.-Indie een gewrocht der duisternis stond te geven; men vereenigde zich en gaf zijn verontwaardiging lucht door een drietal verzoekschriften aan den Koning (zie Bijblad der Staats-Courant 1856—1857) uitgaande van eenige notabelen, waaronder verscheidene zelfs hoog geplaatste ambtenaren, van den boekhandel en van de Europeesche ingezetenen in het algemeen ; maar dat alles mocht niet baten. Het Reglement op de drukwerken in Ned.-Indië, meer algemeen bekend als «Het Drukpers Reglement» werd in November van dit zelfde jaar, 1856, afgekondigd.

Tot aan de afkondiging van het Drukpers¬

reglement schijnen er geen bepalingen te dien opzichte in Indië te hebben bestaan.

Bij besluit van 3 Januari 1815 werd door den Souvereinen Vorst der Vereenigde Nederlanden het eerste reglement op het beleid van de Regeering, het Justitie-wezen, de Cultuur en den Handel in 's lands Aziatische bezittingen vastgesteld. Dit Reglement zou voor de Koloniën een grondwet zijn. Bij artikel 2 werd »volle magt en autoriteit» aan de Hooge Regeering van Nederl. Indië verleend omtrent het beleid van alle zaken de policie en civiele regeering aangaande, zoodanige wetten en reglementaire verordeningen te maken enz. enz., als zij ten meesten nutte van den Staat enz. enz., zullen vermenen te behooren. Hieronder valt dus ook de drukpers. Men vroeg echter : «Waarom zouden wij een wet op de drukpers maken ? want immers wij zetten hen, die ons hinderen, eenvoudig de Kolonie uit!

De drukpers was dus in Indië onderworpen aan het gezag van den vertegenwoordiger des Konings, maar deze maakte van die macht een matig gebruik en zoo was zij vergelijkender wijs in een gunstigen toestand. Men hield zich hier aan de

gewoonte om tot het oprichten van een tijdschrift de toestemming te vragen der Regeering, die dan tot wederopzeggens toe verleend werd, en waai bij de voorwaarden werden bepaald, van welke dat wederopzeggen het gevolg zou kunnen zijn. Zoo b.v. had men, voor het afdrukken, een fiat van den Assistent-Resident, hoofd der politie, op het proefblad noodig, wat soms aanleiding gaf tot rneeningverschil, doch zelden ernstige gevolgen had. Zoo kwam eens in een proefnummer een huwelijks-aanvraag voor en wilde de AssistentResident zijn fiat niet geven indien deze niet ge-

scnrapt wem en wem ae redacteur, wanneer nij de aanvraag toch plaatste bedreigd met intrekking der concessie, omdat volgens dezen Assistent-

Resident, een huwelijks-aanvraag iets onzedelijks was, n.1. een zoodanige publieke. Zoo werd o.a. bij besluit van 29 Januari 1847 (No. 3) aan het Bestuur van het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen te kennen gegeven dat zij het Besluit van 5 Mei 1843 (No. 8) verkeerdelijk had geïnterpreteerd «vermits het in Nederl. Indië niet aan elk is geoorloofd, om zijne gedachten en gevoelens, door de drukpers als een doelmatig middel tot uitbreiding van kennis en voortgang van verlichting te openbaren, zonder eenig voorafgaand verlof daartoe noodig te hebben».

Vrij was de drukpers dus niet, maar de banden haar aangelegd waren niet knellend.

Van clie betrekkelijke vrijheid die men genoot werd de drukpers op eens beroofd. Zeer strenge voor willekeurige toepassing vatbare maatregelen werden ingevoerd, die, vrijheid op den voorgrond

zettende, een belemmering bleken te zijn, veel sterker dan de verzekering der openbare orde vorderde.

Het was een uiterst strenge maatregel, geschikt tot beteugeling van een zeer losbandige drukpers, die in tijden van oproerige beweging zijn rechtvaardiging zou kunnen vinden, maar niet geëischt werd door een, wat de drukpers aangaat, rustige maatschappij.

Het Reglement op de drukwerken, of laat ik liever zeggen: het Drukpers-reglement had zijn ontstaan te danken aan artikel 110 van het Regeerings-reglement, doch was in geest daarmede geheel in strijd. «Zonder ons zegel te hechten — schrijft mr. J. R. Couperus in zijn »De Geest van Artikel 110 van het Ned. Ind. Regeerings-Reglement beschouwd als wettelijke grondslag voor de

aanstaande Indische drukperswet» (Den Haag, 1862) — «zonder ons zegel te hechten aan het thans in gebruik gebracht epitheton »«gewrocht der duisternis»», vinden wij evenwel in dat reglement weinige, ja, nagenoeg geene waarborgen voor de openbare orde en het staatsbelang, en groote bemoeijelijking daarentegen in alles wat de drukpers onschadelijks in Indië zou kunnen bevatten». Was het — vraagt deze schrijver verder—was het flink en edelmoedig van den maker van het Drukpers-reglement tegen zulk een kleine maatschappij, die zooveel goeds tot stand bracht en brengt, die haar roeping begrijpt en onder veel ontbering en opoffering de bereiking van haar doel slechts zoekt in arbeidzaamheid en volharding en de behartiging van plicht en deugd, zulke strenge bepalingen vast te stellen? Want met het Drukpersreglement heeft men hair alleen getroffen, waar toch zijn de Drukpers-reglementen voor de Oostersche en Chineesche geschriften en zeer zeker zal van deze het meeste kwaad te duchten zijn.

De Indische pers liet zich onomwonden over het gewrocht der duisternis uit. «Een Drukpers-reglement, schrijft mr. Jan van Gennep in het Ind. Weekblad van het Regt van September 1864, een Drukpers-reglement in eene «geheime nota van toelichting» gedompeld, als eene Dayaksche pijl in het sap van den oepasboom, zoude daartoe het middel zijn. Het zoude, om een ander beeld te gebruiken, de heilige waringin zijn, die het verderfelijke onkruid zoude verstikken en onder wier geheime schaduw men weder bij het eentonige geklong-klang van den officieelen Indische gamelang, gerustelijk zoude kunnen insluimeren.

Ook andere bladen en tijdschriften brandmerkten het Drukpers-reglement als een schandelijk stuk van wetgeving.

Intusschen, het gewrocht der duisternis was wet

geworden en de wet moet worden toegepast.

Het eerste slachtoffer van het Drukpers-reglement was de Indische Schoolbode, welke, zoo waar, een onbeduidende mededeeling behelsde, waarvan de onderteekening was weggevallen. De officier van justitie bij den Raad van Justitie te Batavia dreigde met in beslagneming als zoo iets weer voorkwam !

Daarna kwam de Javabode aan de beurt. De heer Bruining, toen nog uitgever van dat blad, had, bij een der nummers een afzonderlijk gedrukt artikeltje rondgezonden van een muzikant, tot wederlegging van een kritiek der redactie betrekkelijk een ten voordele van de weduwe en kinderen van Van Bree gegeven concert. Men had beweerd, dat de fluitist in het orchest niet goed had gespeeld en deze trachtte in dat stuk te bewijzen, dat hij het integendeel onberispelijk had gedaan. Maar nu had de uitgever of drukker vegeten zijn naam als

zoodanig er onder te plaatsen.

Er was dus misdrijf gepleegd, de officier van justitie was wel verplicht er kennis van te nemen.

De officier van justitie begaf zich, vergezeld van den assistent-resident van politie, naar de drukkerij van den heer Bruining en nam daar de exemplaren, die zich nog in magazijn bevonden, in beslag.

De zaak werd voor den Raad van justitie gebracht en het openbaar ministerie nam, op grond van de onbeduidendheid van het geschrift en de blijkbare goede trouw van den uitgever Bruining, een konklusie, om hem de geringste der daarop gestelde boete van / 50.— op te leggen en de in beslag genomen exemplaren verbeurd te verklaren. Het in beslag nemen daarvan was, volgens artikel 31 van het Drukpers-reglement in de officieele Javansche Courant aangekondigd.

De heer mr. Frans Junius van Hemert trad als verdediger op. Na eene inleiding, waarin hij t