dat lied gezocht; kon 't — natuurlijk! — niet vinden, en kwam eindelijk tot de ontdekking dat in plaats van „Planète" — „Plainte" moest worden gelezen, en dus het bekende „Kolma's Klage" bedoeld was.

Nog meer zou ik kunnen aanvoeren, maar ik wil den lezer niet vervelen. Wie 't boek van Combarieux studeert zal die fouten zelf vinden en verbeteren. Aan de waarde ervan doen ze — 't spreekt van zelf — niets af. Die is — ik hoop het in de bovenstaande regelen te hebben aangetoond — zeer groot.

Dat men in Frankrijk er evenzoo over denkt, blijkt uit eene mededeeling van den uitgever: de belangstelling in 't boek is zóó groot gebleken, dat hij den schrijver heeft bewogen zijn oorspronkelijk plan van niet verder dan Beethoven te gaan, te laten varen, en nog een derde deel te schrijven, dat tot in onzen tijd zal reiken.

Als dat er zijn zal, en wanneer het — waaraan niet te twijfelen valt — van gelijke waarde is als de twee andere, bezitten wij in 't boek van Combarieux een standaardwerk.

DE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER TOONKUNST IN HAAR WORDING EN ONTWIKKELING, een bijdrage tot deneder-

landsche muziekgeschiedenis der 19e eeuw, door J. d. C. van dokkum. XI. APOTHEOSE, (vervolg van bladz. 2«).

Donderdag den 13 Juli, des avonds ten zeven uren, ving het feest aan, waarvan velen, die tot den engeren muziekkring behoorden, op de repetities reeds eenige voorproeven hadden gesmaakt. De gewichtigheid van den geheelen opzet had mede gebracht, dat men ook aan het administratieve gedeelte veel meer zorg en aandacht had besteed, dan thans, bij concerten met veel korter tijd van voorbereiding, mogelijk is. Men had dus ook gezorgd voor een vlotte en goede controle aan de drie ingangen, één in de voorpui en twee ter zijde, die weliswaar door sommigen niet breed genoeg gevonden werden, maar die niettemin aan den stroom van bezoekers een vluggen en geregelden doorgang verleenden. Vroeg reeds vulde zich de zaal. Het gerucht had de mare verbreid, dat er niet alleen veel te hooren, maar ook veel te zien was. Het bestuur der Maatschappij had uitnoodigingen voor het feest gezonden aan alle beroemde buitenlanders, welke zij tot den kring harer leden van verdienste en correspondeerende leden rekende, en een kleine maar schitterende fractie had aan dezen oproep gehoor gegeven. Men wees elkander, te midden der duizenden, de interessante kunstenaarskoppen van den kunstkritikus August Gathy, van den talentvollen componist (Mendelssohn's besten epigoon) Ferdinand von Hiller, van den thans vrijwel vergeten, maar toen wereldberoemden Engelschen toonzetter (eveneens talentvol navolger van Mendelssohn) William Sterndale Bennett, van den fluitvirtuoos Kaspar Kummer, van den Maagdeburger dom-organist A. G. Eittee. . . Maar bovenal concentreerde zich de belangstelling der speurende oogen en gonzende stemmen om het grijze, langgelokte hoofd van Feanz. Liszt,

2<S3