10

rijk van Amanoebang, dat steeds werd beschouwd als minder goedgezind tegen het Nederlandsch bestuur, gaf echter in den laatsten tijd meer blijken van toenadering, hoezeer niet viel te ontkennen dat de radja nog maar altijd in gebreken bleef, de reeds meermalen afgelegde belofte na te komen, om zijn Souverein te Koepang hulde te komen aanbieden. In het afgeloopen jaar was nog maar alleen een zijner zonen den Eesident zijn opwachting komen maken. Al reeds verscheidene jaren waren tusschen dit rijk en het aangrenzende Amarassi geschillen aanhangig, en hadden beide de bemiddeling van het bestuur te Koepang ingeroepen. Maar ook hieraan had de resident geen gevolg kunnen geven, daar deze rijken van Koepang uit, alleen over zee goed te bereiken zijn en zooals altijd, ook nu weder geen stoomschip ter beschikking van den resident kon worden gesteld. Op die wijze werd dus het koppensnellen, moorden en rooven daar weder bestendigd, want dat de verklaring van den fettor van Amarassi, bij gelegenheid van zijne beëediging in Januari 1875 te Koepang afgelegd, om alle bevelen hem, namens het gouvernement gegeven, na te komen, hierop gunstig zal hebben teruggewerkt, is zeer te betwijfelen. Hoezeer ook de gemeenschapsmiddelen in den laatsten tijd aanmerkelijk zijn verbeterd, Timor heeft er nog altijd geen baat bij gevonden en het standpunt dat wij er als souverein innemen is nog altijd even onbeteekenend en onvruchtbaar als in de ergste dagen van het verval der Oost-Indische Compagnie. Sukkelen, schipperen en temporiseeren, is ook nu nog altijd de taktiek, welke de vertegenwoordigers der Indische regeering te Koepang hebben in toepassing te brengen. Van ingrijpende maatregelen, die op den duur een heilzame invloed op den gang van zaken in Timor zouden kunnen uitoefenen, is nog altijd geen spraak. Zeer juist wordt deze politiek dan ook geschilderd in de „ Schets van onze staatkundige verhoudingen enz." en wel daar waar de ongenoemde schrijver, na over Portugeesch Timor gesproken hebbende, aldus zich uitlaat: