97

„Ik begrijp niet waarom de Nederlandsche Eégeering, die m vele opzichten in Indie eene ware vrijzinnigheid wil huldigen, op dit gebied de vrijzinnigheid den rug toekeert. Ik weet niet waartoe al die belemmerende maatregelen dienen; wij hebben toch inderdaad in Indie niet genoeg beschaving en heil gebracht zonder het christendom, om nu het christendom te gaan weren en belemmeren."

„ Moge het waar zijn wat de hoogleeraar Kern zegt, dat de Nederlandsche Eégeering wel een weinig beducht is voor het Mahommedanisme, dan hoop ik toch dat de Nederlandsche kloekheid zal ontwaken, en eindelijk zal toonen dat zij vrijheid wil en de vrijheid aandurft op elk gebied.

Het is waar, noch het besluit van 10 Maart 1882, noch dat van 14 Juni 1883, zijn met de beginselen van scheiding van kerk en staat, in het regeeringsreglement gehuldigd, te rijmen en gaarne gaan wij dan ook met het betoog van den heer Schaepman in dat opzicht mede, maar dat de Bredasche vertegenwoordiger niet begrijpt waarom de Nederlandsche regeering, in de Molukken der vrijzinnigheid op dat gebied den rug toekeert, al is het ook staatsrechterlijk ten onrechte, is mij al te bar. Is de heer Schaepman zoo'n onbekende in Jeruzalem dat hij niet weet waartoe al die belemmerende maatregelen dienen? Of hebben wij hier misschien alleen aan een op die plaats meer gebruikelijke oratorische wending te denken? Niet onwaarschijnlijk, daar noch de heer Keuchenius, evenmin als de heer Lohman, het noodig hebben geacht, den heer Schaepman in deze terecht te wijzen.

Na deze korte digressie op het gebied van godsdienstonderwijs in de Molukken, welke wij, ter opfrissching van ons geheugen noodig achtten om de Timorsche aangelegenheden beter te kunnen overzien, vatten wij den draad nog even op waar wij hem enkele bladzijden vroeger lieten vallen, hoezeer ook de koloniale verslagen ons verder weinig stof tot opmerkingen geven.

Dat het met alles, wat met geloofszaken in verband staat, u. 7