91:)

terwijl daarentegen 18 nieuwe werden aangenomen. Onder de H in 1882 aangestelde inlandsche leeraren, waren de 4 van het eindexamen van 1881. Met inbegrip van de 3 die in 1880 hunne opleiding voltooid hadden, was het aantal der bedoelde voorgangers alzoo tot 14 geklommen, ongerekend nog de 30 gewezen hulpzendelingen in de Minahassa die mede tot inlandsch leeraar zijn aangesteld."

Wat is nu het aandeel dat Timor in deze oogst van inlandsche voorgangers is aangewezen. „Van deze 44 zijn er ■37 in de Minahassa en 7 in Amboina werkzaam." Men ziet het, ook op kerkelijk gebied wordt Timor het leeuwenaandeel niet toegedacht.

Roomsch-Katholieke eeredienst. Zooals de lezer zich nog zal herinneren, werd in 1854 te Lissabon door den Nederlandschen zaakgelastigde en den Portugeeschen minister van Buitenlandsche Zaken een traktaat onderteekend, waarbij o. a. in art. 10 de vrije uitoefening der katholieke eeredienst werd gewaarborgd aan de ingezetenen, der door Portugal geruilde bezittingen. Voornamelijk op grond van dit artikel, als in strijd met het m Hoofdstuk VI onzer Grondwet gehuldigde beginsel van gelijke bescherming voor alle kerkgenootschappen, werd toen dat traktaat verworpen en na eerst op dat punt gewijzigd te zijn, geratificeerd en den 20 April 1859 afgekondigd. Hoezeer ook onder een zelfde regimen gebracht, voor de Roomsch-Katholieke geestelijkheid waren die pas uit handen der Portugeesche souvereiniteit overgenomen bezittingen een aangewezen en gereed terrein voor hare werkzaamheid, waarvan zij dan ook niet verzuimd heeft partij te trekken, zooals o. a. ook blijkt uit het feit, dat bij het einde van 1874 van de 18 van *a Iandswege bezoldigde Roomsch-Katholieke geestelijken in Nederlandsch Indie er alleen 3 in het Timorsche, te Larantoeka en Maumiri, gevestigd waren, ongeacht een onbezoldigd hulppriester, die, in Mei 1874 uit Nederland gekomen, ook nog derwaarts was gezonden. Het aantal inlandsche christenen