135

pikols, ter waarde van / 113.715, van Timor Koepang werd uitgevoerd.

Ha de belangrijke uitvoer van s a n d e 1 h o u t in '74, schijnt hierin spoedig een reactie te zijn gekomen. „De handel in sandelhout," zegt het koloniaal verslag van '77, „was veel minder belangrijk dan in 1875. Terwijl toen 7000 pikols verstuurd werden, waarvoor / 14 per pikol was betaald, bedroeg de uitvoer in 1876 slechts 1800 pikols en de prijs / 10. Dit hout wordt alleen van het eiland Timor verkregen. De zoo groote voorraad sandelhout op Soemba komt niet in den handel, omdat de inboorlingen aldaar het kappen dezer boomen als heiligschennis beschouwen." Een jaar later was de uitvoer weder belangrijk grooter en wel 6435 pikols tegen ƒ 14.

De veeteelt. „Hoornvee," zegt het koloniaal verslag van '76, „wordt in dat gewest in groote menigte aangetroffen." In dat van een jaar later lezen wij weder: „Behalve op de Solor- en Allor-eilanden vindt men overal in dat gewest eene groote menigte karbouwen, die hoofdzakelijk benut worden voor het bemesten der velden en slechts geslacht worden bij feestelijke gelegenheden. Bunderen, waaronder van Europeesch en Australisch ras, worden in geringe getale aangetroffen in de omstreken van Koepang (Timor) en van Larantoeka (Mores) en op Botti. Op Soemba heeft een Arabier runderen van Bali overgebracht."

Dit het koloniaal verslag van '78 vernemen wij weder het volgende: „De karbouwen loopen hier in het wild rond. Naarmate zij benoodigd zijn voor den landbouw of als slagtvee, vangt men deze dieren op. Een volwassen karbouw is op Timor, Botti en Savoe te verkrijgen voor gemiddeld / 30. Op Soemba, waar zij schaarsch zijn, moet daarentegen / 100 en meer betaald worden. Bunderen zijn op sommige plaatsen ingevoerd en schijnen goed voort te teelen. Van de Balineesche runderen, door een Arabier op Soemba ingevoerd, zijn er tengevolge van ongenoegzame verzorging slechts weinig