287

van het eiland, in de bocht gevormd door Tj. Kadoembo en Tj. Tapi.

Een tweede punt betreft de zending van een radja van Savoe, om bemiddelend bij het bergvolk van Bata-Kapédoe op te treden. Waar het bestuur te Koepang sinds 1870 ieder middel was ontnomen, om ook zelfs maar met eenig vertoon van militaire macht op te treden, moest natuurlijk wel het oude en zoo vaak reeds met succes beproefde middel, het gebruik maken namelijk van stamveeten als bestuursmiddel, ook hier weder in toepassing worden gebracht. Dat het nu Savoeneezen waren die als onze bondgenooten tegen Batoe-Kapédoe optrokken, lag voor de hand, daar toen reeds een volkplanting van dat eiland afkomstig, zich op Soemba, nabij Kabaneroe had neergezet. Aan het door den heer Roos in overtuiging gegeven denkbeeld om Soemba met Bottineezen te koloniseeren, was dan toch in zoo ver reeds een begin van uitvoering gegeven, dat de kolonisten niet van Rotti, maar van het meer nabij gelegen Savoe waren genomen.

Wat deze wijze van verschillen te vereffenen echter zeggen wil, wordt eerst recht duidelijk, indien men weet dat de radja's in den Timor-Archipel elkander hoofdzakelijk bevechten, ten einde slaven te bekomen. De mannen, doch liefst de vrouwen en kinderen, welke laatste gewoonlijk in groote getale worden krijgsgevangen gemaakt, worden dan als buit mede- en overgevoerd naar plaatsen op Soemba, waar ieder Europeesch toezicht ontbreekt. En dat de Savoeneezen, zij het ook stilzwijgend, alleen tot die prijs hunne medewerking zullen hebben verleend, hiervan zijn ook zelfs in de latere geschiedenis van Timor voorbeelden te over bij te brengen. En dit alles geschiedde, onder het oog van — en tot op zekere hoogte althans — met de sanctie van den controleur, die de Nederlandsche regeering op Soemba heet te vertegenwoordigen!

Wat eindelijk de ingeroepen bemiddeling van den te Waingapoe gevestigd en vertrouwden Arabier, aangaat, hieromtrent valt op te merken, dat de verslaggever hier het oog