s

tijd het onderspit delven voor de beetwortelsuiker, hetgeen eene niet te overzien e ramp voor Java zou wezen, de thans voor de rietkuituur gebezigde velden door rijstoogsten althans voor een deel zouden goed maken wat met de suiker wegvalt. Anders is het gesteld met de aan Europeesche ondernemers afgestane erfpachtslanden. Wat hun in den regel alleen na lang en dikwerf doodend beraad en na afzondering van de beste terreinen voor de gedwongen koffiekultuur gegund wordt, behoort veelal tot de niet bewaterbare gronden, de drooge velden of tegallans, waarvan de inlander slechts partij weet te trekken voor den aanplant van wat tabak, katjang, maïs en minwaardige rijstsoorten, en dan nog slechts bij tusschenpoozen. Immers, de tegalvelden worden meestal niet elk jaar beplant, maar moeten, na een, twee a drie oogsten, een jaar, dikwerf zelfs meerdere jaren braak liggen, gedurende welken tijd zij niets opbrengen, noch voor den bezitter, noch voor den Staat. In de landrente worden zij dan ook slechts aangeslagen voor f iy, a ƒ 2 per bouw gedurende het jaar, dat zij werkelijk in gebruik worden genomen, zoodat de schatkist er dooréén zeker niet veel meer dan f 1 per jaar van trekt.

De geringe landrente toont duidelijk aan hoe luttel de waarde is van het op drooge velden door inlanders geteelde product. De „Memorie" wijst op de groote voordeelen, die daarentegen de ondernemingen op erfpachtsgronden de bevolking opleveren, en deelt enkele cijfers mede, die ontleend zijn aan de boeken van eenige in de Preanger Regentschappen gevestigde theeondernemingen.

„Het onderhoud der tuinen komt aan arbeidsloon alleen te staan op f 50.40 per bouw. Het plukken der bladeren, een arbeid door vrouwen en kinderen verricht, wordt betaald met iy3 cent per half kilo, en daar de ondervinding van de laatste jaren leert dat dooréén 3230 halve kilo's natte bladeren van één bouw worden verkregen, geeft dat aan plukloon per bouw f 53.82y2. Het uitzoekloon, dat insgelijks