251

ik het hier verhalen. Ik was te Patna de gast gew e t van den voornaamsten Mohamedaanscher, edelman der stad, Nawab Villayet Ali Kban, een man van leeftijd en van verdienden naam, niet alleen bij zijn stadgenooten, doeh zelfs bij het Indisch gouvernement, dat hem voor z,n «hensten Jet de ,Ster van Indie» had begiftigd. Bij m,n vertrek met den morgentrein van 7 januari, vergezelden hij, en ongeveer een dertigtal der leidende bewoners van Patna, mij naar het ituig en nadat ik plaats genomen had in het spoorwegstation, bleven zij op het perron staan in een groep zoo ordeVen eerbiedwaardig als maar eenigszms mogelijk was. Er was noch geraas noch obstructie. Doch de tegenwoordigh id van „inlanders" op het perron bleek plotseling met te bevallen aan een Engelschen passagier uit het naburige compartiment. Zijn hoofd uit het portière stekende gaf hg hen omogen toon te kennen dat zij zich weg hadden te ma en, 2 oen zij bleven staan, poogde hij met zijn rotting teslaan en eigde hij daarmede in het bijzonder den ouden Nawab als hij onder zijn bereik mocht komen. Ik zal nooit de verw n ring vergeten van den man, toen ik tusschen beide IL, noch fijn verontwaardiging toen ik net waagde hem rekenschap te vragen van zijn brutale handelwnze H*w s ziin zaak, niet de mijne. Wie was ik om mij te vermeten e n EngeLehman te willen beletten van zijn natuurlijk reeht gebruik te maken? Alleen, nadat ik met veel moeite de hulp der politie verkreeg, scheen hij eenigszins tot bezinning

teNumeknan ik beweren dat er volstrekt geen aanleiding bestond voor zijn gedrag. Hij was iemand van middelbaren ld en zag er fatsoenlijk uit: een chirurgijn-majoor zooal ^ bleek, uit een district in de Punjab; hij reisde^ me zii„ vrouw; het was ochtend, wanneer de menschen het kalmst g Imd z n, en hij had anders geen aanleiding om zich op e wLen In één woord, het was een duidelijke onmiskenb J daad van klasse-arrogantie, zooals het niij nooit was