274

gemeenschap met het algemeen lichaam der geloovigen. Het zou een curieus gevolg zijn van Egypte's rampspoeden indien de vervolging zijner patriotische hoofden denkbeelden van godsdienstige vrijheid den Mohamedanen van Zuidelijk Indie aanvoerde. Dit schijnt inderdaad het geval te wezen, 't Zou wenschelijk zijn dat deze Mooren meer verspreid waren, want hunne commercieele geschiktheid is een gezond element en waaraan veel behoefte bestaat in de Mohamedaansche gemeenschappen in eigenlijk Indie.

Toen ik van Ceylon naar het vasteland overstak en de kust verliet, kwam ik voor het eerst in aanraking met den anderen meer voorkomenden Musulmanschen type: de afstammelingen van de noordelijke invallers, lieden geheel verschillend van de pas beschreven nijvere handelaren, en noch voorspoedig, noch vooruitgaande. De Mohamedanen van de binnenlandsche districten van het Madras Presidentschap zijn de armste van geheel Indie. Zij vertegenwoordigen de uiterste golf van de Mogolsche verovering ten zuiden, lang geleden aangespoeld en die thans terugwijkt. Zij zijn de afstammelingen, niet van zendelingen en bekeerden, doch van de garnizoenen uit het noorden, en eenmaal hunne gouvernementsbezigheid vervallen, kwijnen zij snel weg door gebrek aan middelen van bestaan. De toestand der kleine Mohamedaansche gemeenten in steden zooals Tanjore en Trichinopoli is zeer deerniswaardig. Geïsoleerd in een geheel Hindoe-bevolking, zonder traditioneele nijverheid, zonder handelsgeschiktheid of kennis van eenigen anderen dienst dan die van het zwaard, schijnen zij zwijgend te niet te gaan. Hunne weinige rijke geloofsgenooten, bezitters van landerijen, gaan dagelijksch meer en meer achteruit, ten gevolge van de vele hulpbehoevende familieleden, die tot hun last komen. Zij vervallen in schulden bij de Hindoe geldleeners, zijn elk jaar minder in staat hunne verplichtingen na te komen, en stuk bij stuk worden zij door de „Civil courts" verzwolgen. Zij, die geen land bezitten, zijn verplicht hun toevlucht te nemen tot